11.421 |
Zuid-Afrika (1785 - 1860) |
![]() ![]() |
Onder Brits bestuurMet de eerste bezetting van de Kaap door Groot-Brittannië in 1795 werd een eind gemaakt aan het bestaan van de "onafhankelijke" staten en toen de VOC in 1796 werd opgeheven, namen de Britse strijdkrachten het bewind over de Kaap over, daartoe uitgenodigd door Prins Willem V van Oranje, die destijds in ballingschap in Engeland verbleef. Tussen 1802 en 1806 kwam de Kaap op grond van de Vrede van Amiens nog korte tijd terug in handen van de Nederlanders, maar nadat in Europa opnieuw vijandelijkheden uitbraken en Nederland door Frankrijk werd ingelijfd, werd de Kaap in 1806 definitief door de Britten overgenomen en kreeg het in 1814 blijvend in bezit. De regering in Londen wilde de Kaap volledig in het Britse koloniale systeem integreren. Dit had directe gevolgen voor de vorm van de centrale en lokale overheden, de wetgeving, de taalpolitiek, de geldeenheid en de wetten betreffende het beheer van het land. In een tijdsbestek van 20 jaar werd het hele bestuur systematisch op Britse leest geschoeid. Om deze omschakeling te versnellen werden grote aantallen Britse kolonisten naar de Kaap gestuurd. Het besluit om de emigratie te stimuleren had een tweeledig doel: het verminderde werkloosheid in Groot-Brittannië en zorgde voor een goedkope verdediging van de oostelijke grenzen van de Kaapkolonie. Tussen 1820 en 1824 arriveerden ongeveer 4000 Britse kolonisten (voornamelijk ambachtslieden en ex-militairen) op de Kaap. Ze kregen eenvoudige rantsoenen, tenten en werktuigen uitgereikt en werden snel overgebracht naar de grensgebieden. De meerderheid werd gevestigd in het Zuurveld, dat grensde aan de Grote Vis-Rivier. Tussen deze rivier en de rivier de Keiskamma werd een bufferzone gecreëerd om de kolonisten te scheiden van de Xosa. Slechts weinig kolonisten waren echte boeren en velen trokken naar de kleine steden, zoals Bathurst en Albany (Grahamstown). Diegenen die besloten op het aan hen toegewezen land te blijven, hadden te maken met een grillig klimaat, regelmatige misoogsten en aanhoudende roof van hun voorraden en kuddes door rondtrekkende groepen Xosa. De kolonisten vroegen de regering in Kaapstad voortdurend om te zorgen voor afdoende bescherming, maar hun verzoeken hadden nauwelijks resultaat. De kolonisten moesten zelf maar milities vormen en dat vergrootte hun wrok. De nieuwe immigranten deelden hun afkeer van de regering in Kaapstad met hun Afrikaner-buren. Veel van die gevoelens werden gevoed door de wettelijke en sociale hervormingen, die werden doorgevoerd om een einde te maken aan de ongelijkheid tussen de bevolkingsgroepen die onder het Nederlandse bewind waren ontstaan. Eind 18e eeuw waren de verschillende bevolkingsgroepen reeds georganiseerd in politieke groepen: Bantoevolken organiseerden zich vanwege het economische belang van grond en handel. De Zoeloes creëerden een leger onder leiding van Shaka en veroverden grote stukken land waardoor andere bevolkingsgroepen werden verdreven. De verdreven volkeren trokken verder en verdreven op hun beurt andere (Bantoe-)volken. Delen van het noorden en noordoosten raakten ontvolkt door de bloedige strijd en bevolkingsgroepen gingen zich nu ook beschermen door zich te organiseren in koninkrijken. |
![]() |
Shaka Zulu (ca. 1781 - 1828), ook Chaka, wordt beschouwd als de man die de Zoeloe stam van een kleine clan veranderde in een koninkrijk dat een gedeelte van Zuid-Afrika tussen de Phonogolo en Mzimkhulu rivieren omvatte. Over Shaka bestaan veel legendes en zijn militaire macht is waarschijnlijk minder groot geweest, desalniettemin is hij toch een groot staatsman geweest die met veel moed zijn buurstammen verenigde en op afstand een groot rijk beheerste. Shaka werd geboren als zoon van stamhoofd Senzangakhona, maar uit een buitenechtelijke relatie. Daarom werd hij door Dingiswayo en niet door zijn vader opgevoed. Toen zijn vader overleed hielp Dingiswayo hem om zijn broer te verslaan en rond 1812 werd hij stamhoofd. In 1816 begon zijn veroveringstocht met het verslaan van de Zoeloestam en sloot hij een alliantie met de Mthethwa clan, aangezien deze geen leider had. De belangrijkste strijd was die tegen Zwide over het bezit van de Ndwandwe. Volgens de legende versloeg hij deze, maar er zijn aanwijzingen, dat Zwide gevlucht was en dat er gedurende het bewind van Shaka regelmatig kleine onlusten met het leger van Zwide waren. Desalniettemin had Shaka een groot deel van Natal en het zuidoosten van Zuid-Afrika in handen. In 1824 sloot Shaka een verbond met de Europeanen om gezamenlijk het koninkrijk van Shaka uit te breiden. Later bleek dat de Europeanen door dit verbond een groot deel van het land in bezit konden krijgen. Dingane and Mhlangana, twee halfbroers van Shaka hebben twee maal geprobeerd Shaka te vermoorden. Dit gebeurde waarschijnlijk in september 1828 tijdens een burgeroorlog. Of dit door een van zijn halfbroers gebeurde en wat de exacte rol van de Europeanen was blijft onduidelijk. |
Buiten Kaapstad verzetten de vrijgevochten Boeren zich hevig tegen de strakke regels die de Britten hen probeerden op te leggen. Ook de verstandhouding met het Bantoevolk liet te wensen over toen de kolonisten Bantoeland aangeboden kregen als landbouwgrond. De algehele afschaffing van de slavernij in 1838 en de daaropvolgende emancipatie van de vrijgemaakte slaven veroorzaakten de meeste spanningen. Voorheen hadden de Boeren min of meer hun eigen gang kunnen gaan en zich van alles toegeëigend, vooral land en arbeidskrachten. Vanaf 1822 kondigden de Britten echter een aantal hervormingen af die tot doel hadden een einde te maken aan de manier van leven van de Boeren. Zo werden onder andere een effectievere belasting, landtoewijzing en grotere invloed van de rechterlijke macht ingevoerd. In 1828 werd de dwangarbeid afgeschaft, waarmee de weg werd vrijgemaakt voor de afschaffing van de slavernij. De Boeren richtten hun blik op het land aan de overkant van de Oranjerivier dat nog niet onder Brits gezag viel. Kleine groepen van mensen met gemengd bloed, die Griquas werden genoemd en die de rassendiscriminatie op de Kaap waren ontvlucht, hadden al staatjes in het gebied gesticht. Ze domineerden de omliggende zwarte naties omdat ze over paarden en vuurwapens beschikten. Vanaf 1834 stuurden leiders als Piet Uys en Louis Trichardt groepen Boeren op weg om het nieuwe gebied te verkennen. Aan het begin van de 19e eeuw maakten de bewoners van het binnenland van Zuid-Afrika een periode van grote onrust door. Stammenoorlogen tussen de Bantoesprekende volken dreven veel stamleden dieper het binnenland in. Ook trokken ze zuidwaarts langs de oostkust, waar ze in contact kwamen met de blanken die hun territorium naar het noorden en oosten aan het uitbreiden waren. Langs de grenzen van de oostelijke Kaap draaiden deze ontmoetingen bijna altijd uit op gewapende confrontaties. Een tekort aan vruchtbaar land was de belangrijkste oorzaak van de problemen. Zowel de Xosa als de blanke kolonisten waren veehouders, die afhankelijk waren van voldoende weidegronden. Een serie verwoestende droogtes verergerde de situatie en tegen 1830 was het duidelijk dat het oostelijke grensgebied zwaar overbevolkt was. Boven: Zulu's in tradionele klederdracht De regering in Kaapstad bleef proberen door het instellen van bufferzones de kolonisten te scheiden van de zwarte stammen. Deze pogingen waren echter vruchteloos. De blanke Boeren bleven verder naar het oosten oprukken en drongen zwarte de zwarte stamlanden binnen, waardoor ze zich blootstelden aan overvallen op hun boerderijen. Deze werden steeds talrijker en verwoestender, waarop de kolonisten de zaken in eigen hand namen. Tussen 1819 en 1853 braken er vier grensoorlogen - de zogenaamde Kafferoorlogen - uit, waarbij duizenden Xosa om het leven kwamen.Pogingen van de Britse regering om haar gezag te herstellen, werden beantwoord met een vastberaden verzet van de Boeren. Het gevoel van vervreemding van de Kaap werd nog eens versterkt door hun woede over het uitblijven van compensatie voor hun verliezen. Bovendien werd het werk bemoeilijkt door een tekort aan werkkrachten. Door de vrijmaking van de slaven leden de Boeren grote financiële verliezen. De blanke bevolking in de grensstreken voelde zich onveilig, omdat de bevrijde slaven veelal een zwervend bestaan gingen leiden. De overgrote meerderheid van de Afrikaners was uiterst conservatief en maakte strikt onderscheid tussen blank en zwart op basis van ras, sociale status en godsdienst. Het beleid van de koloniale regering werd door de Boeren als een belediging gevoeld van hun diepgewortelde overtuigingen. Ook waren ze verontwaardigd over het feit dat ze nauwelijks vertegenwoordigd waren op regeringsniveau. en over het ontbreken van medezeggenschap in beslissingen over zaken die hen direct aangingen. Wrok hadden de Boeren ook tegen de protestantse zendelingen. Hun streven naar sociale hervormingen botste met hun diepgewortelde vooroordelen. Tegen het midden van de jaren dertig van de 19e eeuw was een aantal Afrikaner Boeren tot de slotsom gekomen dat er voor hen geen toekomst meer was in de oostelijke grensgebieden. De enige overgebleven optie was een een massale emigratie naar de gebieden ten noorden en noordoosten van de Kaapkolonie. |
|