10.092

Kinderen en kinderspeelgoed

Nederland in de 19e eeuw

Kinderen van arbeiders werden meestal tewerk gesteld in de fabrieken, vooral in de textiel-, kaarsen- en sigarenfabrieken. Zij gingen zelden of nooit naar school. Door het slechte voedsel, de slechte hygiëne én door de ongezonde woonomstandigheden stierven veel kinderen aan allerlei besmettelijke ziekten, zoals roodvonk en difterie. De helft van de kinderen stierf voordat zij 12 jaar oud waren. In 1874 kwam er een wet die kinderarbeid voor kinderen beneden de 12 jaar verbood. 

Kinderen die niet hoefden te werken speelden meestal op straat. Dat wil zeggen op de rijweg, want trottoirs waren er nog niet. Pas in 1861 nam de Gemeenteraad het plan aan om in de stad "verhoogde voetpaden" aan te leggen. 

De jongens gingen de straat op om te gaan vliegeren, te hoepelen of te gaan knikkeren. Het speelgoed hadden zij in hun zak: knikkers, stuiters, ballen, een spijker, een stuk elastiek, een touwtje, een leren een kastanje, een voetzoeker, een koperen knoop, een stukje spiegelglas, alles bij elkaar geknoopt in een bonte zakdoek. 

Meisjes speelden met een pop of zijn met elkaar aan het tollen of bikkelen. Kinderen uit de "betere kringen" tuurden met hun bleke gezichtjes jaloers uit het raam naar de buiten spelende kinderen. Meer dan een wandelingetje aan de hand van het kindermeisje werd hun niet gegund. 

rechts: Herbo Léon Templeuve (1850-1907): "Meisje met haar pop", olieverf op doek, signeerd en gedateerd 1897.

Keurig aangekleed, de meisjes met krullen in de haren en met handschoentjes aan. Deze kinderen lazen veel en 's avonds werd er een spelletje gedaan. Ganzenborden was evenals kienen voor alle gelegenheden. Als dat verveelde kwamen de speelpoppen en schimmen voor de dag, waarmee een soort poppenkast werd opgevoerd. De ouders zagen hun kinderen als miniatuurvolwassenen. Het mooiste speelgoed waarmee papa en mama het kind meenden te verrassen waren kopieën van het grote echte. Voor Keetje een serviesje met keukengerei, voor Pieter en boerenwagen en een plakboek met plaatjes uit de vaderlandse geschiedenis. En als Doortje jarig was, bereidde mama voor haar een "bruidstafel" waaraan het meisje haar lievelingspop een fiere soldatenpop liet ontmoeten, die dankzij haar bemiddeling in het huwelijk trad en van de bruiloftslekkernijen moeten snoepen. Zo zou Doortje vertrouwd raken met het grote leven. 

Links: Frans Ganzenbordspel

Sommige mensen vonden het spelen op straat door kinderen maar ongezond en bovendien ook onbeschaafd. Vooral als de kinderen daar aan het dobbelen waren of deelnamen aan andere "ongezonde en onbeschaafde straatvermaken". Daarom werd in 1880 op het Weteringplantsoen de eerste kinderspeeltuin geopend. Deze stond echter alleen open voor "die kinderen, die door geregeld schoolbezoek hadden getoond, dat zij niet alleen wilden spelen, maar ook wilden leren". Wie zich op school goed gedroeg kreeg van de meester een toegangskaartje voor de speeltuin. In 1900 werd in Amsterdam de eerste speeltuinvereniging opgericht, die een paar jaar later de Oosterspeeltuin opende. 

Speelgoed - Historie NRC 22 november 2003

Het is bijna niet te geloven, maar nog niet zo heel lang geleden werd door een vooraanstaande spelonderzoeker serieus beweerd dat speelgoed een moderne uitvinding is (Brian Sutton-Smith in zijn boek Toy as Culture 1986). Vroeger speelden kinderen met elkáár, pas met de individualisering hebben ze voor hun spel aparte objecten nodig, dat was de gedachte. En inderdaad is er met de toename van de materiële welvaart sinds de negentiende eeuw een golf van speelgoed over de wereld uitgestort en zal allicht het solo-spel sterk zijn toegenomen, met het computerspel als ultieme ontwikkeling. Maar die speelgoedexplosie, aanvankelijk vooral dankzij de Duitse industrie, betekent niet dat er voor die tijd geen speelgoed bestond.

In het Rijksmuseum voor Oudheden te Leiden bevindt zich bijvoorbeeld een beweegbare houten deegkneder die duidelijk als kinderspeelgoed moet zijn bedoeld en vierduizend jaar oud is. Ook bestaan er alleraardigste houten poezen en krokodillen met een beweegbare bek. Maar hoe evident die interpretatie ook, het valt niet mee om zeker te weten of het gaat om speelgoed. Tenslotte zouden veel grafgiften uit de Egyptische koningsgraven niet misstaan in een modern poppenhuis. De vele rammelaars en klepperaars uit prehistorische kindergraven waren waarschijnlijk vooral bedoeld om boze geesten af te schrikken, maar zo'n ritueel gebruik verhindert niet dat deze objecten ook als speelgoed kunnen zijn gebruikt. Uit de antropologische literatuur over centraal-Afrika is bekend dat daar veel speelobjecten ook een magische betekenis hebben. Handig, want wat is er eigenlijk beter dan een kindertalisman waar je ook mee kunt spelen.

In de speelgoedarcheologie bestaat er gelukkig één houvast: als er wieltjes onder zitten is het zeker speelgoed, zo schrijft archeologe en kunsthistorica Annemarieke Willemsen in haar boek Kinder delijt. Middeleeuws speelgoed in Nederland (1998). Kennelijk zijn voor dergelijke `trekbeestjes' nooit rituele functies bedacht. En het mooie is dat beesten op wielen vrijwel overal en altijd voorkomen, in alle oude culturen. De oudste komen uit de Induscultuur, vóór 2000 v. Chr. In Mexico vormen ze zelfs het enige bewijs dat het wiel wel degelijk bekend was vóór de Spaanse invallen. Zoals Willemsen schrijft: kennelijk werd alleen het meebewegen van speelgoed als belangrijk gezien, en het maken van karren of wagens niet. Speelgoed is ook bekend van afbeeldingen: jongetjes met hoepels op antieke Griekse vazen of een pop op een Romeinse grafsteen van een jong gestorven meisje.

Het meeste speelgoed uit vervlogen tijden is verloren gegaan, alleen al omdat het meestal van vergankelijk en overtollig materiaal werd gemaakt door kinderen en hun ouders. De Duitse psycholoog Rolf Oerter citeert in zijn Psychologie des Spiels (1993) een studie naar Afghaans speelgoed. Kapotte wielen en deksels van oude blikken werden er omgetoverd in prima hoepels. Maar in een archeologische opgraving zou je ze niet meer als zodanig herkennen. Van oude kranten werden figuren gevouwen. Gedroogde schillen van partjes van citrusvruchten werden gebruikt voor weegschalen waarmee bloedserieus winkeltje werd gespeeld. En als de volwassenen een nieuwe oven van klei bouwden, maakten de kinderen van de klei die overbleef een oventje waarin ze echt brood gingen bakken. Levende dieren werden ook wel als speelgoed gebruikt: jongens vangen libellen, binden er een draadje aan en dan: wiens vliegtuig komt het hoogst?

Bij dit `armeluis'-speelgoed vallen een aantal dingen op, schrijft Oerter. Er wordt vrijwel altijd gezamenlijk mee gespeeld (zo stom was Sutton-Smiths idee dus ook weer niet). En volwassenen doen er even gemakkelijk aan mee als kinderen. De moderne scheiding tussen kinderspel en spel voor grote mensen is minder scherp. En het spel lijkt realistischer: er wordt écht brood gebakken, in het winkeltje moet een echt functionerende weegschaal hangen, met echte vruchten in de verkoop. Kortom: speelgoed is van alle tijden en plaatsen, maar overal bestaan eigen gewoonten.

HENDRIK SPIERING

laatst bijgewerkt: 03-08-02

colofon