4332

Engeland (1837 - 1900)

Engeland (1800-1837)
Victoria (1837 1901)

Victoria [Groot-Brittannië]gedoopt: Alexandrina Victoria (Kensington Palace, Londen, 24 mei 1819 – Osborne 22 jan. 1901), koningin van Groot-Brittannië en Ierland van 1837 tot 1901 en keizerin van India van 1876 tot 1901, uit het Huis Hannover (zie Welfen), was enig kind van hertog Eduard van Kent (gest. 1820) en prinses Louise Victoria van Saksen-Coburg. Zij onderging zeer sterke invloed van haar oom Leopold van Saksen-Coburg, die in 1831 koning der Belgen werd. Op 20 juni 1837 volgde zij koning Willem IV op (kroning 28 juni 1838) en op 10 febr. 1840 huwde zij haar neef Albert van Saksen-Coburg. Uit dit huwelijk werden negen kinderen geboren. Door de huwelijken van deze kinderen raakte Victoria verwant aan de meeste Europese vorstenhuizen (zie Windsor).

Victoria achtte het haar plicht de slechte reputatie waarin het koningschap was komen te verkeren door het gedrag van haar ooms ‘wicked uncles’, om te buigen en zelf een voorbeeld voor haar volk te zijn. In het begin van haar koningschap volgde Victoria, nog onervaren, de leiding van haar eerste-minister, Lord Melbourne, daarna die van haar man, die m.n. in internationaal politiek opzicht vaak een eigen weg ging. Haar voorkeur ging uit naar de Conservatieven en zij stond een machtig en op expansie gericht Groot-Brittannië voor. In de Anglicaanse Kerk zag zij de onbetwiste staatskerk en zij was dan ook tegen iedere concessie aan de rooms-katholieke Ieren. Victoria manifesteerde haar antipathieën (Palmerston, Gladstone) en sympathieën (Melbourne, Disraeli) zó duidelijk, dat zij de grenzen van wat in een constitutionele monarchie gepermitteerd was, soms overschreed. Na de dood van Albert (1861) trok zij zich twintig jaar uit het openbare leven terug. Gedurende deze tijd handhaafde zij wel een strenge familieband. Haar verheffing tot keizerin van India in 1876 was een – door haar zeer geapprecieerd – eerbetoon aan haar persoon en gold tevens als symbool voor de ‘grootheid’ en de internationale machtspositie van Engeland.

Haar bijna 65-jarige regeringsperiode, aangeduid als het Victoriaans tijdperk, wordt gekenmerkt door de grote ontplooiing van het politieke en economische liberalisme, door expansie buiten Europa en door een, door Victoria geďnspireerde, strenge, puriteinse levensopvatting.

In 1816 reist opnieuw een handelsmissie naar China om met dat een handelsverdrag te sluiten. Opnieuw valt deze missie niet in goede aarde en zij wordt zelfs met geweld het paleis uitgezet. Vanaf dat moment wordt de bereidheid van de Engelsen om China met geweld te openen steeds groter. Om hun thee- en zijde-importen te financieren bloeit er al jaren een handel in opium vanuit Brits-Indië, die in de jaren 1830 zo'n omvang heeft bereikt dat het wankelende keizerrijk en de samenleving erdoor worden bedreigd. Desondanks gaan een aanzienlijk deel van de opiuminkomsten in de zakken van de corrupte mandarijnen en zelfs rechtstreeks naar het keizerlijk hof in Peking. Chinese strafacties tegen Schotse opiumhandelaren in 1839 leiden tot de Eerste Opiumoorlog. De Britse kapitein Charles Elliot bezet in 1841 het eiland Hongkong en vestigt er een vrijhaven. In 1842 beëindigen Engeland en China de Opiumoorlog met het verdrag van Nanking. Engeland verwerft het eiland Hongkong "in alle eeuwigheid". Daarmee begint wat in de Chinese geschiedschrijving heet "de eeuw van nationale vernedering". Meer en meer "ongelijke" verdragen worden met kanonneerboten aan het redeloze China opgelegd. Na de Tweede Opiumoorlog wordt China in 1860 bij het verdrag van Peking gedwongen afstand te doen van Kowloon, het schiereiland tegenover Hongkong Island. In 1898 verpacht China de landelijke zogeheten "New-Territories" (een gebied ten noorden van Kowloon en 235 eilandjes, waaronder Lantau) voor 99 jaar aan Groot-Brittannië.

Engeland 1900-1920

laatst bijgewerkt: 03-08-02