8021 |
Frankrijk (1610-1643) - Lodewijk Xlll |
![]() |
![]() Lodewijk stond eerst onder het regentschap van zijn moeder (1610–1614) en liet daarna de regering over aan eerste ministers: maarschalk d'Ancre (tot 1617), hertog de Luynes (tot 1624), met name kardinaal de Richelieu (tot 1642) en kardinaal Mazarin (tot zijn dood). Van 1614 tot 1615 riep Lodewijk de laatste maal voor de Franse Revolutie de États-Généraux bijeen. Hij was gehuwd met Anna van Oostenrijk, dochter van ![]() |
|
![]() |
![]() Armand Jean du Plessis, Hertog de Richelieu werd op 22-jarige leeftijd bisschop van Luçon (1608–1624). Hij toonde zich een ijverig en gewetensvol bestuurder en schreef in deze tijd enkele godsdienstige werken. In 1614 was hij afgevaardigde van de geestelijkheid van Poitou in de Staten-Generaal en wist de gunst van de koningin-moeder, Maria de Médicis te verwerven, die hem in 1616 benoemde tot staatssecretaris van Oorlog en Buitenlandse Zaken. Toen de partij van de jonge koning, Lodewijk XIII , echter aan het roer kwam, werd Richelieu verbannen, maar in 1620 wist hij de vrede tussen Lodewijk en zijn moeder te herstellen en sedertdien nam zijn invloed aan het hof voortdurend toe. Na de dood van de hertog van Luynes werd hij nog op voorspraak van Maria eerste minister (1624), maar van dit ogenblik af werd het zijn doel het koninklijke gezag geheel te bevrijden van alle beïnvloeding door familieleden en vazallen. In zijn buitenlandse staatkunde vatte hij de anti-Habsburgse politiek van Hendrik IV weer op. Godsdienst en ethiek stonden geheel buiten dit zuiver nationaal en verstandelijk streven. Wanneer het hem binnenslands in botsing bracht met de hugenoten, was dat alleen omdat deze een staat in de staat vormden, die hij wilde breken. |
Hoewel geestelijke en overtuigd katholiek, aanvaardde hij de consequenties van zijn buitenlandse politiek, die de vernedering van de tot dusver bij uitstek contrareformatorische mogendheden, Spanje en de Oostenrijkse erflanden, beoogde, eenvoudig omdat Frankrijks nationaal belang zulks vereiste. Zo bevorderde Richelieu reeds onmiddellijk na zijn ambtsaanvaarding, dat het Veltlindal (van groot belang voor troepenvervoer van Spanje naar Oostenrijk) in de macht van de protestantse Graubünders bleef (1624) en sloot hij bondgenootschappen met Karel I van Engeland, met de Republiek der Verenigde Nederlanden en met Denemarken, teneinde in te grijpen in de Dertigjarige Oorlog. |
Inname van La Rochelle (1628)
Na het beleg van 1573 was La Rochelle het bolwerk van het Franse protestantisme. Kort nadat Richelieu aan de macht was gekomen, nam La Rochelle deel aan de hugenotenopstand, die door de hertogen van Rohan en Soubise werd geleid (1625). Aan de nu volgende strijd van Richelieu tegen La Rochelle nam een aantal Nederlandse schepen deel. De Staten-Generaal besloten deze terug te trekken toen hierover onder de calvinisten grote verontwaardiging bleek te heersen. Kort daarop kwam Richelieu met de stad tot een akkoord. Toen La Rochelle in 1627 echter Engeland steunde in zijn oorlog met Frankrijk, begon Richelieu een groots opgezet beleg van de stad. |
![]() |
Op 28 okt. 1628 gaf La Rochelle zich over, nadat zij geheel uitgehongerd was (van de 27 000 inwoners waren er nog slechts ca. 5500 over). De verdedigingswerken werden geslecht, alle privileges werden opgeheven en de katholieke godsdienst hersteld, wat o.m. resulteerde in een sterke bevolkingstoeloop.
Toen de hugenoten echter in opstand kwamen, liet hij de grote politiek plotseling varen, voerde eigenhandig het beleg van La Rochelle (1625–1628) en dwong de protestanten tot de aanvaarding van het Edict van Nîmes (1629), waarbij de politieke voorrechten, zoals die hun bij het Edict van Nantes waren toegestaan, werden opgeheven. Inmiddels was ook reeds een eerste samenzwering van prinsen van den bloede (Hendrik van Condé, 's konings broer Gaston van Orléans en hun volgelingen) onderdrukt (1626). In 1629 intervenieerde Richelieu ten nadele van de Habsburgers in de Mantuaanse Successieoorlog en in het volgende jaar sloot hij een subsidieverdrag met de Zweedse koning Gustaaf Adolf, die zijn zegetocht in Duitsland begon. De koningin-moeder verbond zich echter met de klerikale adelspartij en trachtte haar invloed op Lodewijk XIII te herwinnen. Dit mislukte in de ‘journée des Dupes’ (11 nov. 1631) en Maria de Médicis moest in ballingschap gaan, maar prins Gaston bleef complotteren. Teneinde de macht van de regering te versterken, gebruikte Richelieu in de Franse administratie de instelling van de intendanten en tegenover de ambtenadel de doeltreffende plechtigheid van de lit de justice. Toen de keizerlijken na de Slag bij Nördlingen (1634) schenen te zullen overwinnen, greep Richelieu rechtstreeks in de Dertigjarige Oorlog in. Hij sloot of- en defensieve bondgenootschappen met de Republiek der Verenigde Nederlanden en met Zweden, waardoor deze landen hun buitenlandse politiek aan die van Frankrijk ondergeschikt maakten (1635). Reeds sedert enige tijd streden Franse legers aan de Rijn: Lotharingen en een aantal vaste punten in de Elzas waren inmiddels bezet. Bernhard van Saksen-Weimar ging met zijn troepen in Franse dienst over. Nog in 1635 brak de openlijke oorlog met Spanje en in 1636 ook die met de keizer uit. In de eerste jaren werd deze strijd met afwisselend succes gevoerd, maar op het ogenblik van Richelieus dood waren de Fransen aan de winnende hand: Artesië was veroverd, zo ook een groot deel van Savoye en Roussillon. Catalonië en Portugal waren in opstand. Speciaal in Duitsland werd sinds 1630 Richelieus politiek gedreven door zijn medewerker (vroegere tegenstander), de kapucijner monnik Le Père Joseph. |
![]() In 1639 officieel in Franse dienst overgegaan, werd Mazarin in 1642 door Richelieu op diens sterfbed aan Lodewijk XIII als zijn opvolger aanbevolen. Na de dood van de koning (1643) maakte hij zich bij de regentes Anna van Oostenrijk onmisbaar door zich bij geen van de hofpartijen aan te sluiten, maar zich van elk daarvan te bedienen. Spoedig was het geen geheim meer dat er een liefdesverhouding bestond tussen hem en de regentes. Op het gebied van de buitenlandse politiek zette hij de politiek van Richelieu voort in de Dertigjarige Oorlog, die leidde tot de voor Frankrijk voordelige Vrede van Westfalen (1648). Zijn drukkende belastingen leidden tot een gevaarlijke oppositie van de parlementen, en deze weer tot de burgeroorlog van de Fronde. Twee keer (van febr. 1651 tot dec. 1651 en van aug. 1652 tot 3 febr. 1653) moest hij het land verlaten, maar vanuit het kasteel Brühl, bij Keulen, leidde hij nog de politiek van de Franse regering; zo wist hij scheuring tussen de Frondeurs teweeg te brengen en na zijn terugkeer de orde te herstellen, daarbij steunend op de bourgeoisie. Van dat ogenblik af was zijn macht onbeperkt. rechts: Mazarin |
![]() |
Hij verbond zich met Oliver Cromwell tegen Spanje en dwong dit laatste land tot de nadelige Vrede van de Pyreneeën (1659). Intussen onderwees hij de jonge koning Lodewijk XIV in de politiek: van wantrouwen bezield te zijn tegenover iedere Fransman, alles op te offeren aan het staatsbelang, zelfs zijn eer. Hij preste de koning bij de vrede met Spanje te huwen met de infante Maria Theresia en af te zien van zijn (Mazarins) nicht Maria Mancini, op wie Lodewijk verliefd was. Hierdoor verkreeg Lodewijk aanspraken op de Spaanse successie, wat voor het koningschap van veel meer betekenis was. Mazarins grote betekenis ligt in de consolidatie van de absolute monarchie (zie absolutisme) in Frankrijk. Op zijn sterfbed zou hij Lodewijk XIV aangeraden hebben geen eerste-minister meer te nemen. Mazarin was uiterlijk een beminnelijk man, maar uiterst hebzuchtig. Hij vergaarde een enorm fortuin en spreidde grote weelde ten toon. Hij is de stichter van de Bibliothèque Mazarine en van het Collège des Quatre Nations te Parijs. laatst bijgewerkt: 18-01-03 |