5394

Haarlem (1500 - 1600)

Haarlem (1400 - 1500); Beleg van Haarlem (1572-1573)

De stadseconomie krabbelde juist weer wat overeind toen de Spanjaarden in 1572 het beleg om de stad sloegen (z. De Lage Landen (1572 - 1581)) en in de zeven maanden daarna de bevolking uitmergelden. Na de overgave in juli 1573 werd het garnizoen in de stad over de kling gejaagd. Het beleg verwoestte de stad en de verdedigingswallen. De St. Janspoort lag vrijwel meteen in puin geschoten, de Groote Houtpoort was zo bouwvallig dat de belegerden die zelf maar snel omverhaalden en er barricaden bij opwierpen.

Zwaar gevochten, gedurende het hele beleg, is vooral om de Kruispoort. Na een paar maanden van voortdurend ondermijnen door de Spanjaarden moesten de Haarlemmers deze poort gewonnen geven, maar dat gebeurde niet zonder slag of stoot. De poort werd opgeblazen. Het hielp de Spanjaarden geen stap verder de stad in, want in  het geheim en in allerijl was achter de verwoeste poort een provisorische nieuwe verdedigingswal compleet met singel opgeworpen, het Halve Maantje. Dit bleek voor de Spanjaarden een heel onaangename verrassing.

De Catrijnenpoort over het Spaarne ter hoogte van de Koudenhorn werd tegen het eind van de belegering aan puin geschoten. Tijdens het beleg speelde ook de Schalkwijkerpoort een prominente rol, zonder daarbij noemenswaardige schade op te   lopen. Via deze uitgang kon Haarlem nog maandenlang bevoorraad worden door schepen op  het Haarlemmermeer. Bij de Fuikvaart lag zelfs nog enige tijd een Haarlemse vloot afgemeerd tot de belegeraars deze omgeving veroverden. Daarna was de weerstand van de stad snel gebroken.
De Schalkwijkerpoort zag er zo lieflijk uit, dat ze zonder problemen in een album van Anton Pieck kon zijn opgenomen. Huiselijk, knus en oud-Hollands. De vierkanten poort boven de doorgang was vrij eenvoudig, van baksteen en met een zadeldak van leien. Aan weerszijden van de poort staken twee torens iets boven de poort uit. Die torens hadden aan de buitenzijde een puntdak, aan de stadskant stond daar een trapgevel tegenaan gemetseld. Voor die trapgevel moeten huisjes met een pannendak hebben gestaan. Dit gezellige tafereel verdween in 1866 definitief, toen de gemeente tot verkoop voor sloop besloot. Dat leverde de stad 860 gulden op.

Deze Schalkwijkerpoort, zo ongeveer op de hoek van de Herenvest en het Spaarne in het verlengde van de St. Anthoniestraat, is het tweede exemplaar dat hier heeft gestaan. Vermoedelijk rond 1633 is de eerste poort met deze naam vervangen door de poort zoals deze hier de laatste paar eeuwen heeft gestaan. Wie ontwerper en bouwer waren is niet bekend. Slechts dat er plaatjes zijn van de 'oudé Schalkwijkerpoort en, vanaf 1633, van de nieuwe. Hoe de eerste precies eruit zag blijft onbekend. Wel heeft deze oudste poort, al vermeld in 1420 zoals een aantal andere stadspoorten van Haarlem, een cruciale rol gespeeld tijdens het Beleg van 1572-1573. Al in de zomer van 1572, vlak nadat de stad de kant van Willem van Oranje had gekozen, beraamden de Spanjaarden een bezetting. Daarbij werd de legeraanvoerder Bossu geholpen door altijd onbekend gebleven Haarlemmers uit het stadsbestuur. Allereerst was geregeld, dat tou^t Haarlem op de avond van 20 juli aan tafel zat bij de Schout. Hans Colterman moest echter een bezoeker binnenlaten die zich rond tien uur meldde bij de Zijlpoort. Met de stadssleutel op zak opende hij die poort en liet de wachtende binnen. Vervolgens maakte hij een rondje langs de wacht bij de overige poorten.
Die bij de Amsterdamsepoort was op zijn minst niet alert, de Schalkwijkerpoort echter stond wagenwijd open en de brug was neergelaten. Colterman zag vlak buiten de poort een aantal schepen met enkele vendels soldaten die van plan waren de stad te overvallen. Colterman haalde gehaast de brug op en sloot de poort. Bossu stootte letterlijk zijn neus en vertrok uit arren moede maar naar Spaarndam, nadat zijn bij de Fuikvaart gelande soldaten door het Haarlemse garnizoen dat een uitval uit de poort deed waren verjaagd. Colterman haalde de volgende dag versterking uit Enkhuizen. Bij Santpoort stuitten deze ongeveer 1500 man op de soldaten van Bossu, van wie er in de gevechten en op de vlucht naar Spaarndam terug ongeveer honderd werden gedood. Die winst voor Colterman duurde niet lang, want ook een tweede legermacht aan Spanjaarden die toen even in de Haarlemmerhout was neergestreken kwam eraan. In de gevechten bij Spaarndam sneuvelde meer dan de helft van de ongetrainde mannen van Colterman. De Spanjaarden reisden na die bloedige slag door naar Utrecht.

Tijdens het Beleg dat in december 1572 rond de stad werd geslagen was de Schalkwijkerpoort een heel belangrijke uitvalsbasis voor de stad. Allereerst om talloze sledeladingen voedsel en munitie, die vanuit andere delen van Holland over ijs werden aangevoerd de belegerde stad binnen de loodsen, later om nog eens vele scheepsladingen voedsel en manschappen naar de stad te voeren. De aanvoerroute naar Haarlem liep tijdens het Beleg van het Haarlemmer Meer vanaf de Fuikvaart en de Zomervaart naar de Schalkwijkerpoort. Helaas werd deze route in het voorjaar van 1573 onvoldoende beschermd, en konden de Spaanse troepen deze toegang naar de belegerde stad totaal afknijpen.

Voor die tijd deden de Haarlemmers nog wel een groot aantal uitvallen vanuit deze poort, zelfs zeilde op het Haarlemmer Meer een Haarlemse vloot met enkele galeien en snelle jachtjes. De vlootbasis was aan de Fuikvaart. De uitvallen vanuit de poort waren bedoeld om de Spanjaarden zo weinig mogelijk onderdak te gunnen. Dit gebeurde door de dorpjes Haarlemmerliede, Spaarnwoude, Vijfhuizen, Schalkwijk en 's Gravensloot plat te branden.
De Amsterdammers, toen aan de kant van de Spaanse koning, kregen nauwelijks de kans hun schepen bij de Overtoom in het Meer te zetten. Bovendien was er een vrijwel vrije verbinding naar Leiden, dat eveneens aan de kant van de prins van Oranje stond. Toen deze sluiproute definitief was afgesloten liep in het voorjaar van 1573 de nood snel hoog op in de stad. Op het laatst werden bladeren en boomschors gegeten. Ruiterdivisies zaten zonder paarden; honden en katten waren al eerder doodgeknuppeld. Begin juli overwogen Waalse soldaten _ die zeker gedood zouden worden bij een Spaanse bezetting _ en een deel van de Haarlemse burgers enkele uitbraakpogingen vanuit deze poort. Telkens werd dit door de andere belegerde soldaten verhinderd. Dit om een slachting te voorkomen (aan de zuidkant van de stad lag eveneens een grote troepenmacht) en omdat er telkens weer nog sprankjes hoop opleefden op ontzet. Dat bleef uit. Niet alleen de Waalse soldaten werden over de kling gejaagd. Ook de meeste andere soldaten werden na overgave gedood.


De Tachtigjarige Oorlog en het beleg van Haarlem betekenden de definitieve nekslag. De stad werd na de inname van de stad door Don Frederik van Toledo tot Spaanse enclave gemaakt. In 1577 verklaarde het stadsbestuur zich akkoord met de gelijkheid van de twee confessies (het Akkoord van Veere), waarna de Spaanse troepen de stad verlieten en de wederopbouw kon beginnen. De laken- en linnenindustrie bloeiden weer op. Veel Vlaamse textielarbeiders trokken na de val van Antwerpen naar het noorden en vestigden zich in Haarlem. Door deze economische bloei moest er veel worden gebouwd. Dit was echter geen enkel probleem. Door de verwoesting van de stad was er veel ruimte waar de bebouwing plaats kon vinden. Ook werden vele kloosterterreinen beschikbaar gesteld voor woningbouw. Na het beleg van van 1573 telde Haarlem ca 18.000 inwoners. Vijftien jaar had Haarlem nodig om de gevolgen van de belegering enigszins te boven te komen. Een nieuwe stadsbrand in 1576 legde een kwart van de  bebouwing in de as. Zodra echter de strijdkansen in de Tachtigjarige Oorlog waren gekeerd en Haarlem in 1581 opnieuw aan de zijde van de opstandelingen stond, werd een schadeclaim ingediend bij de Hollandse Staten. Het beleg en de stadsbrand (veroorzaakt door onoplettende Duitse soldaten in Spaanse dienst) hadden de stad zo'n anderhalf miljoen gulden gekost. Als vergoeding kreeg Haarlem na jaren touwtrekken alle bezittingen van de katholieke kerk toegewezen. Dat was een gul gebaar, want de stad stond vol kloosters en andere kerkelijke bezittingen. Er was opeens geld om de schade te herstellen. Die klus werd voortvarend aangepakt door de toenmalige stadsmetselaar en bouwmeester in gemeentedienst, Meester Willem Diricxz den Abt. Onder zijn leiding werden de wallen, torens en poorten hersteld of vernieuwd. Tussen juli 1589 en december 1593 herbouwde hij de Raakstorens, de Calistoren, de Catrijnenpoort, de Groote Houtpoort, de St. Janspoort en de Kruispoort. Zeker bij die laatste is ook Lieven de Key betrokken geweest. 

Lieven de Key (ca. 1560 geboren te Gent was wegens geloofsvervolging eerst naar Londen en later (rond 1590) naar de Noordelijke Nederlanden uitgeweken. Hij vestigde zich te Haarlem, waar hij sinds 1593 de functie van stadsbouwmeester vervulde. In die hoedanigheid heeft hij de Haarlemse Vleeshal, zijn hoofdwerk, ontworpen (1603). Andere werken van hem zijn de Sint-Joris of Schuttersdoelen(1592), de Waag (1595), het Gasthuis, de Sint-Annatoren (1612), alle te Haarlem. Hij bouwde ook te Leiden, o.m. wellicht hetRaadhuis. De Key was een groot decorateur, die in zijn gevelarchitectuur duidelijke contrasten aanbracht: behalve zeer eenvoudige profileringen treft men een rijke decoratieve behandeling van de topgevel aan. Tevens wist hij natuur- en baksteen op gelukkige wijze te combineren.

De stad is Diricxz den Abt echter allang vergeten, al heeft hij een belangrijke rol gespeeld in de plaatselijke bouwgeschiedenis. Net een eeuw na de herbouw van de Kruis- en de Janspoort waren die gevaartes alweer overbodig. De stad had een groeistuip en verlegde de noordelijke grens van de Nieuwe Gracht tot aan de bolwerken. Hier verving een nieuwe, de Kennemerpoort, de twee oude. Deze 'Nieuwpoort' was al niet meer bedoeld voor de stadsverdediging. De toegang diende hooguit nog als controlepost en stenen juweeltje. Muren hielden vijanden niet langer tegen, ze ondersteunden slechts de waardige stadstatus. De wachttorens in de muur werden in de loop der jaren niet meer benut als uitkijkpost. Voor weinig geld werden de exemplaren met dak, zoals de tweelingtorens aan de Raaks, verhuurd aan arme stedelingen om in te wonen. Twee torens, de Calistoren aan de Gasthuisvest (tussen de Grote en de Kleine Houtpoort) en de Papentoren aan de Papentorenvest waren in gebruik als kruitmagazijn. De laatste werd overigens eerst enige honderden jaren bewoond. Deze toren bood onderdak aan twee gezinnen.

  De Waag: uit 1597, ontworpen door stadsarchitect Lieven de Key. De natuurstenen gevel is vrij zeldzaam in Holland. Ideaal gelegen langs het Spaarne waar de schepen konden lossen. Op de begane grond in De Waag bevond zich de waaghal. Afhankelijk van het soort en gewicht van de goederen werd door het stadsbestuur belasting geheven. Deze functie is vervuld tot 1915. Damstraat 29, hoek Spaarne. De goederen werden van het Slepershoofd, op een slede, naar de Waag vervoerd. Reden hiervoor was de belasting op (kar)wielen. 
Tijdens het slepen van de slede werden de ijzeren glijders van de slee door jongens voortdurend met olielappen of oliepoets glad gehouden. Hier komt dan ook de uitdrukking smeerlap en smeerpoets vandaan. De houten kraan stond er al in de 15e eeuw en heeft dienst gedaan tot 1872. Links van de kraan is een kanaaltje of beek te zien waarmee het veen is ontwaterd. De Haalemse beek is in de 12 of 13e eeuw gegraven. Het gedeelte van de beek bij de Vleeshal en de Bavo is al in 1544 overwelfd. De beek sluit aan op de Brouwersvaart.

Links: De Waag nu

Haarlem (1600 - 1800)

Gemaakt: 13-01-04