4021

Amandus (Saint Amand)

  Christendom

Amandus werd rond het jaar 590 (waarschijnlijk 594) geboren in Aquitanië, in de streek van Herbauge (Lat. herbadillicus pagus), nu Poitou-Charente (Zuid-West-Frankrijk). Zijn ouders, Serenus en Amantia, behoorden tot de christelijke adel. De meeste gegevens over hem lezen we in de 'Vita Amandi' (een biografie die rond 700 geschreven werd door een priester uit Noyon en die als zeer betrouwbaar beschouwd wordt door specialisten). Daarin staat dat Amandus aanvankelijk leefde in een monnikengemeenschap op het eiland Yeu, ter hoogte van de Vendée. 

In die tijd was de oude religie nog uitermate sterk verspreid. In 589 was op het derde concilie van Toledo te horen dat de ‘heiligschennis van ketterij nagenoeg in gans Gallië en Spanje verworteld is.’ Ook Ierland werd heen en weer geslingerd tussen het officiële christendom en de oude religie. Begin zevende eeuw kwam daar verandering in, maar de macht van de Merovingische koningen begon af te nemen en de invloed van lokale heersers nam systematisch toe. Dat leidde tot een zekere wanorde, ook binnen de Kerk. Uit die tijd stamt de gewoonte van simonie, het voor geld kopen van een ambt in de Kerk, wat dus niet direct getuigt van een roeping of bezieldheid door God, wel van machtswellust. 

rechts: Icoon van St. Amandus, bisschop van Maastricht

 

Nadien trok hij naar Tours en later naar Bourges, waar hij ongeveer 15 jaar bleef. Hij moet ook een tijdje als kluizenaar in de buurt van de kerk van Saint-Etienne gewoond hebben, want van daaruit trok hij op bedevaart naar het graf van de heilige Petrus in Rome. Volgens de hagiograaf zou deze bedevaart een beslissende rol hebben gespeeld in zijn verdere leven. De heilige Petrus zou aan hem verschenen zijn voor de Sint-Pietersbasiliek om hem de opdracht te geven naar Gallië terug te keren en er het geloof te prediken. Amandus kreeg de zegen van de paus en keerde inderdaad naar het noorden terug. Hij kreeg de bisschopstitel, maar zonder eigen zetel. Volgens sommige bronnen kwam Amandus in conflict met de Merovingische koning Dagobert I die hem verbande omdat hij kritiek had op het zedeloze leven van de vorst. 

Amandus trachtte de Merovingische machthebbers voor zijn zendingswerk te winnen. Steeds weer was hij te gast aan de Frankische hoven, iets wat niet direct in goede aarde viel bij de Saksen. Zij zagen de Franken als indringers en volksvijandigen. Onder Dagobert (623 - 639) zouden de Franken trouwens steeds verder noordwaarts oprukken en gedurende drie eeuwen de scepter zwaaien over Noord-Europa. Het is met behulp van die militaire macht dat het christendom zich in Noord-Europa kon verspreiden. Dat had vooral een politieke reden. Dagobert zinde op gezagsbevestiging en gebiedsuitbreiding in de Saksische en Friese regio. Ieder element van geestelijke en militaire druk was dus welkom en Amandus paste volkomen in dat plan. 

Dagobert Amandus de opdracht het christelijke geloof in zijn koninkrijk te gaan verkondigen. Hij bezorgde hem ook een zak geld, want hij wist maar al te goed dat Amandus zonder dat niet kon slagen in zijn opdracht. Amandus vestigde zich eerst ten zuiden van Doornik aan de samenvloeiing van de Scarpe en de Elnon en stichtte daar een eerste gemeenschap van monniken die hij Elnone noemde, het huidige Saint-Amand-les-Eaux in Noord-Frankrijk. De plaats was uitermate goed gelegen: in de onmiddellijke nabijheid van de Schelde en van de belangrijke weg die Bavay met Boulogne verbond. Een knooppunt van wegen dus om van daaruit het christendom naar het noorden te verspreiden. Amandus bleef niet in Elnone. Tussen 630 en 639 trok hij het land door en vestigde zich, nadat hij tot missiebisschop was gewijd in Gent, toen nog maar een landbouwnederzetting met een kleine bewoningskern aan de Zandberg. 

Amandus moet scherp van tong zijn geweest. Hij bekritiseerde de te lakse geestelijken en hekelde hun onzedelijk gedrag. Maar dat scheen weinig uit te halen. Ze bleven halsstarrig volharden in hun buitensporigheden, wat ongetwijfeld een gevolg moet zijn van de simonie, het afkopen van het priesterambt. De kritiek van Amandus zal zeker niet in dank afgenomen zijn. In de regio Gent begon Amandus zijn missioneringswerk tussen de niet-christelijke, vijandig gezinde bevolking. Bij bisschop Aichar van Noyon en Doornik, lanceerde hij het verzoek om naar de Frankische koning Dagobert te trekken om er een bevelschrift te verkrijgen “waardoor hij de inwoners van de Gentergouw kon dwingen zich te laten dopen, indien ze zulks niet vrijwillig aanvaardden.”

Het moet er hardhandig aan toegegaan zijn: de autochtone Friese bevolking die weigerde christen te worden werd door de Frankische overheid verbannen en van alle bezittingen beroofd. Hun akkers en huizen werden verwoest en de terpen, waarop ze woonden, werden onttakeld van hun borstwering, die uit houten staketsels bestond. Haast niemand, zo stelt de Vita, bleef in deze streek nog achter. “De huizen en de akkers van diegenen die geen gehoor gaven aan de prediking van Amandus, werden verwoest, hun steden en versterkte plaatsen werden platgelegd, zodat er bijna niemand meer bleef wonen.” (Dom R. Podevijn, Bavo, De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, p. 41) 

Dat de plaatselijke bevolking Amandus niet bepaald vriendelijk gezind bleef, weten we doordat het meer dan eens gebeurde dat hij verjaagd of zelfs in de Schelde geworpen werd. Uiteindelijk bleef hem niets anders over dan een veilig onderkomen te zoeken binnen de wallen van het Castrum, een versterkte plaats op de Blandijnberg.

Omdat  zijn gezellen hem in de steek hadden gelaten was Amandus nu geheel op zichzelf aangewezen, maar met het geld van Dagobert slaagde hij erin enkele slaven vrij te kopen. Deze slaven, waarschijnlijk van Britse afkomst, bekeerde hij tot het christendom en zij werden zijn nieuwe volgelingen. Hij stichtte een monnikengemeenschap en bouwde een kerk op de plaats waar later de Sint-Baafsabdij zou verrijzen. Zijn nieuwe gemeenschap noemde hij 'Ganda' en wijdde ze toe aan de heilige Petrus. Met  het geld van koning Dagobert kocht Amandus ook een aantal landgoederen die hij aan deze gemeenschap schonk en die later in het bezit kwamen aan de Sint-Baafsabdij. Johannes, een volgeling van Amandus, verwierf de Blandijnheuvel waar hij de Sint-Pietersabdij oprichtte.

Toen Amandus zag dat het bekeringswerk in het Gentse eindelijk vruchten begon af te leveren, trok hij verder naar Antwerpen, nadien naar Friesland en nog later naar de streek rond Aken om er het christelijke geloof te prediken.In Aken kwam hij in contact met koning Sigibert III, de zoon van Dagobert, die hem omstreeks 648 aanstelde als bisschop van Tongeren-Maastricht. Lang heeft zijn Maastrichtse periode niet geduurd: hij kwam er in conflict met de plaatselijke clerus en stapte op.

Tussen 647 en 650 kreeg Amandus er een nieuwe volgeling bij, een Haspengouwer die zich liet dopen als Allowinus, maar die voor de rest van zijn leven toch altijd Bavo genoemd werd. Een biografie over zijn leven werd geschreven door Alkwin, Angelsaksische monnik Alkwin (+ 804). Hij schreef dat Bavo in zijn jongelingsjaren een losbandig leven leidde en dat hij zijn zinnen zette "op schandige dingen" en dat hij "verzot was op geile dansen.” Wat hiermee bedoeld wordt, is niet helemaal duidelijk. Het zou kunnen dat Bavo zich bezighield met de cultische gebruiken en dansen van de niet-christelijke bevolking. We zullen het nooit weten. In ieder geval verafschuwde hij naderhand wat hij vooraf aanbeden had. Bavo kwam tot inkeer (of werd tot inkeer gebracht) en bekeerde zich (liet zich bekeren) tot het christendom. Hij werd tot geestelijke gewijd en zou Amandus later op zijn missietochten begeleiden. 

Amandus keerde tenslotte terug naar Gent en was daarna volgens de 'Vita Amandi' nog actief geweest in de streek van Beauvais en in de Pyreneeën bij de Basken. Amandus werd ongeveer 85 jaar oud en stierf op 6 februari 675 of 676  in de abdij van Elnone, Saint-Amand-les-Eaux in Noord-Frankrijk, waar hij als oude man de laatste jaren permanent verbleef. 

Gemaakt: 28-09-06

colofon