6608

Het beleg van Nijmegen (1473)

Hertogdom Gelre (1402-1473)
Bij het naderen van de Bourgondiërs brachten de Nijmegenaren hun stad in staat van verdediging. Gebouwen en andere obstakels die aan de buitenzijde van de stad voor de muren stonden, werden zonder pardon verwijderd om te voorkomen dat de vijand zich daarin zou kunnen verschansen. Zo werd bijvoorbeeld het franciscaner klooster Dal van Josaphat afgebroken en moesten de dakloos geworden paters een nieuw onderkomen binnen de muren zoeken. In het Rijkswoud werden grote hoeveelheden bomen gekapt, omdat men het hout nodig had voor het versterken van de muren en poorten. Kort voor het begin van de belegering maakte het stadsbestuur bekend dat personen van wie geen bijdrage aan de verdediging van de stad mocht worden verwacht, de stad maar beter konden verlaten, temeer omdat de stedelijke bestuurders vreesden dat deze inwoners een demoraliserende invloed op de verdedigers zouden kunnen uitoefenen. Daarbij ging het om vrouwen, kinderen, geestelijken, nonnen, bejaarden en zieken. Inderdaad verlieten velen met hun gezin de stad. Volgens Van Berchen zou de stad de belegering goed kunnen doorstaan met haar muren en diepe brede grachten aan de drie landzijden van de stad. De leiding van de verdediging werd in handen gelegd van Reinier van Broeckhuysen. Inmiddels had het Bourgondische leger op 28 juni Mook bereikt. Van daaruit ging het verder richting Nijmegen en op 30 juni bij huize Dukenburg werd een groot legerkamp ingericht van waaruit Karel de Stoute leiding zou geven aan de belegering van Nijmegen. Maar dat niet alleen, want het normale regeringswerk ging hier ook door. In zijn tijdelijke Dukenburgse residentie ontving de hertog de ambassadeurs van onder andere de Heilige Stoel, Venetië en Hongarije. Karels bondgenoot hertog Johan I van Kleef, bijgestaan door zijn broer Adolf van Ravenstein, sloeg zijn tenten op in Lent, zodat Nijmegen aan de Waalzijde geheel geblokkeerd was. Op 3 juli was Nijmegen aan de landzijde door Bourgondische troepen omsingeld en was de belegering een feit. 
De Kleefse en Bourgondische troepen begonnen na het insluiten van de stad met hun bombardementen. Dag en nacht bestookten zij  de stad met allerlei soorten projectielen. Aan de zijde van de Bourgondiërs streed keurkorps van 500 Engelse boogschutters, dat Karel door zijn bondgenoot en zwager koning Edward IV van Engeland ter beschikking was gesteld. Op 9 juli slaagden dezen erin om de Nieuwstadpoort te beklimmen en in te nemen. De Engelsen hadden hun vaandels al op de toren gezet en de verdedigers verkeerden eerst in verwarring, maar herstelden zich. Dagen lang streden de Nijmeegse mannen en vrouwen die hun stad dag en nacht verdedigden en zaaiden dood en verderf onder de belegeraars. Om de vechtlust van de verdedigers te versterken, zo wil het verhaal, werd Karel het vijfjarige zoontje van hertog Adolf in de strijd geworpen. Hij bevond zich samen met zijn negenjarige zus Philippa in de Valkhofburcht. Volgens Van Berchen hadden de belegeraars om die reden opdracht gekregen de burcht niet te beschieten. Karel de Stoute was namelijk hun oom en er was hem daarom veel aan gelegen de kinderen ongedeerd in handen krijgen. De Nijmeegse bevelhebber Reinier van Broeckhuysen liet nu voor de kleine Karel een harnas maken en zette hem vervolgens voorzien van schietboog en pijlenkoker op een paard. Aldus werd hij in de hitte van de strijd langs de muren gereden.

Onder: Karel van Gelre rijdt te paard door langs de muren van Nijmegen; Lithografie van C.L. van Kesteren, 1854. Collectie Museum Het Valkhof, 

Omdat de verwachte hulp van de Gelderse steden Arnhem en Zutphen uitbleef besloten de Nijmegenaren hun verzet te staken en vroegen zij hertog Johan van Kleef om bij Karel de Stoute voor hen te bemiddelen. Twee dagen later werd een vredesovereenkomst gesloten, waarbij Nijmegen zich onderweierp aan de hertog van Bourgondië en bereid waren een schadevergoeding van 80.000 gulden te betalen, een gigantisch bedrag in die dagen. Als teken van formele overgave en onderwerping moesten de veertig aanzienlijkste personen van de stad zich blootsvoets, blootshoofds en op hun knieën begeven naar de tent van hun overwinnaar om hem namens de stad hun onderworpenheid en aanhankelijkheid te betuigen. Op 22 juli werd Karel op de Grote Markt ingehuldigd. Kort daarop nam hij zijn intrek in de burcht, die ongeschonden uit de beschietingen was gekomen. Karel ontfermde zich daar over zijn neefje Karel en nichtje Philippa. Korte tijd later werden zij naar Artois gebracht. Van hen zou alleen Karel zijn vaderland terugzien, zij het pas in 1492, toen hij als hertog van Gelre werd ingehuldigd.

Nijmegen werd door zijn overwinnaar betrekkelijk genadig behandeld. De vestingwerken werden niet geslecht, de bezittingen van de burgers werden niet geconfisqueerd en de stad werd niet geplunderd. Karel de Stoute was zo onder de indruk van de militaire capaciteiten van de Nijmeegse commandant Reinier van Broeckhuysen, dat hij hem een belangrijke functie in zijn leger gaf. De nog niet bezette Gelderse steden durfden zich niet zich meer tegen de Bourgondische hertog te verzetten en zo kon Karel de Stoute de noordelijke delen van het hertogdom Gelre zonder veel moeite onderwerpen. 

Bron: J. Kuys (eindredactie), Een voorschot op de Nijmeegse Stadsgeschiedenis, sponsorbrochure van de Stichting Stadsgeschiedenis Nijmegen

Gelre (1473-1492)

laatst bijgewerkt: 27-10-10

colofon