5564

Zwolle (1350 - 1400)

 Zwolle (1300 - 1350)

In de nacht van 14 op 15 oktober 1361 werd de stad Zwolle opnieuw in brand gestoken. Nu omdat de heer van Voorst verwachtte dat hij geen deel zou krijgen bij de verdeling van de drooglegging van Mastenbroek. Maar Zweder van Voorst werd bij deze aanval gevangen genomen door de Zwollenaren, hoewel zijn mannen 70 Zwollenaren gevangen namen.

Jan van Arkel, sinds 1342 bisschop van Utrecht, trad krachtig op. Hij viel het kasteel van Voorst aan, maar dat bleek goed verdedigd te worden, ondanks de afwezigheid van Zweder. Ook bemoeilijkte het gure herfstweer het beleg. Daarom besloot de bisschop weg te trekken en voorbereidingen te treffen voor een hernieuwd beleg in het voorjaar. Men begon overal, tot in Duitsland toe, inkopen te doen en men timmerde grote oorlogswerktuigen, o.a. de blijden. Waarschijnlijk gebeurde dat op de Blijmarkt. Maar ook de slotbewaarder trof voorbereidingen. Behalve oorlogstuig had hij ook kalk, pek, zwavel en olie gekocht om op de belegeraars te storten. Deze op hun beurt waren ook al daarop voorbereid door hun stormrammen van afdakjes te voorzien, tegen vuur bedekt met verse koeienhuiden met de vleeskant naar buiten. Het werd een verbitterde strijd. Vier dagen aan één stuk duurde de strijd om de voorburcht. Maar daarmee hadden de belegeraars het kasteel zelf nog lang niet in handen. Het beleg duurde weken, maanden zelfs, maar niets scheen de slotbewaarder tot overgave te kunnen dwingen. Toch was dit, voor zover bekend, één van de eerste keren dat belegeraars kanonnen en stenen kogels gebruikten.

Tenslotte besloot de bisschop een methode te gebruiken die nu in oorlogstijd volstrekt ongeoorloofd is. Hij liet met de blijden grote brokken bedorven vlees in het kasteel werpen. Dat had vooral succes doordat een kadaver in de waterput op het slotplein terecht kwam. Sindsdien steeg het aantal zieken in het slot ten gevolge van de dysenterie dagelijks. En de slotbewaarder moest het opgeven na vijftien weken van beleg. Wel kon hij nog vrije aftocht bedingen voor zijn mannen. Voor de bisschop kwam de overgave maar net op tijd omdat het al weer november was. Het formidabele slot met zijn dubbele grachten en drie meter dikke en twintig meter hoge muren werd totaal afgebroken. Slechts één van de zware slotdeuren is nu nog, in het stadhuis van Kampen, te zien. Zonder de heer van Voorst verdeelde men Mastenbroek. Zwolle kreeg daarbij 210 hectare.

Fantasievoorstelling van het kasteel Voorst; lithografietekening van W.J Hofdijk uit ca 1854

In 1362 trok bisschop Jan van Arkel samen met de steden Zwolle, Deventer en Kampen op tegen het kasteel. Na drie dagen werd de voorburcht ingenomen, maar het duurde vijftien weken voordat het gehele kasteel werd ingenomen. De heren bedongen een veilige aftocht, waarna het kasteel met de grond gelijk werd gemaakt. Het kasteel is hierna nooit meer opgebouwd. Eén der slotdeuren is meegenomen door de belegeraars uit Kampen en is nog altijd te zien in het Kamper gemeentehuis. Tufsteen en kloostermoppen van kasteel. Sinds 1974 is het kasteelterrein een archeologisch monument.Toen er in 1981 een klein onderzoek werd verricht, werden er talloze sporen gevonden van strijdgewoel. In de gracht werden veel voorwerpen gevonden, waaronder een zeldzaam steekzwaard met kostbaar zilverbeslag.

In 1384 kreeg Zwolle van Floris van Wevelinkhoven, destijds bisschop van Utrecht, de gehele marke Dieze erbij. Met die enorme gebiedsuitbreiding kreeg de stad ook ongeveer de tegenwoordige gemeentegrenzen. De Grote Aa was sindsdien niet meer de noordgrens van de stad. Er werd nu een paalweg aangelegd naar de buurtschap Dieze, die natuurlijk Diezerstraat genoemd werd, met de Diezerpoort ter hoogte van de Kleine Aa als stadspoort. Vlak daarbuiten, op het toenmalige "industrieterrein" tussen de Kleine Aa en de stadsgracht de tegenwoordige Thorbeckegracht, vond men de Smeden. Want sinds 1402 was het de smeden verboden om hun brandgevaarlijke bedrijf uit te oefenen in de toen nog grotendeels uit houten huizen bestaande stad. Er werden systematisch in oost-west richting, evenwijdig aan de beide Aa's, straten aangelegd zoals de Nieuwstraat, de Bitterstraat en de Waterstraat.

De veiligheid van het handelsverkeer maakte het noodzakelijk om ook aan de overige roofridderkastelen een eind te maken. En dat gebeurde. In 1380 werd het slot in Eerde en 1381 dat in Lage ingenomen door de bisschop en de drie IJsselsteden. Daarna sloten de drie steden en de bisschop een verdrag met de bepaling dat voortaan niemand meer een kasteel zou mogen bouwen of versterken in Salland. In 1407 werd ook het zeeroversnest Kuinre veroverd zodat behalve de Vecht ook de Zuiderzee veilig was. Vanaf dat moment was economische groei mogelijk. Dat betekende ook dat de landsheer belastingen kon heffen van de door de handel bloeiende steden, zodat hij meer inkomsten kreeg. Desondanks is de positie van de bisschoppen in de daarop volgende 15e eeuw niet versterkt. Maar dat kwam doordat er zwakke bisschoppen aan het bewind kwamen en doordat de pauselijke macht verdeeld was door het zogenaamde westerse schisma. De Overijsselse steden kregen niet de steun van hun landsheer zoals de Hollandse en Brabantse steden en zij voelden zich steeds meer op zichzelf aangewezen. Toch was de 15e eeuw voor Zwolle de gouden eeuw. Enerzijds steeg toen het welzijn onder invloed van de Moderne Devotie en anderzijds bereikte de welvaart een grote hoogte door toedoen van de Hanze en de gilden.

Stadhuis

In de 14e eeuw was er maar een heel klein stadhuis in de Sassenstraat. Daarnaast kende men een stadswaakhuis in de Voorstraat, een verzamelplaats voor de verdedigers van de stad. In de 15e eeuw begon het stadsbestuur aan het stadhuis grenzende huizen op te kopen. In 1449 kon het door drie middeleeuwse huizen gevormde nieuwe stadhuis met een mis worden ingewijd. Het had aan de kant van het Grote Kerkplein een toren en een bordes voor het doen van afkondigingen, maar de drie huizen waren nog als zodanig te herkennen. Het waren het nu afgebroken Wijnhuis, Het Meentehuis en het Dirk Mosterdhuis waar een grote walvisrib aan de gevel hing. 

Berend van Koblenz was de architect van het stadhuis, maar ook Arend van Calcar heeft er het nodige toe bijgedragen. Van dit eerste Zwolse stadhuis zijn nu nog de kelders over en natuurlijk de schepenzaal die nu dienst doet als trouwzaal. Vooral de in hout gebeeldhouwde figuren onder de moerbalken, de zogenaamde bassen, van deze zaal zijn interessant. Zij zijn gemaakt door meester Johan van Kampen. Eén daarvan stelt Berend van Koblenz voor, een andere de leider van de eerste groep zigeuners die destijds juist in Zwolle aankwam. In de schepenzaal zijn ook vier in de wand ingebouwde laatgotische kastjes te zien die Johan van Lubeck heeft vervaardigd. In deze zogenaamde spinden, waarvan er oorspronkelijk zes waren, bewaarden de kameraars de geldmiddelen van de stad. Ook twee 15e eeuwse kaarsenkronen dateren uit de tijd van de bouw van het stadhuis. De drie stadszwaarden, waarmee de beul vroeger zijn werk deed, zijn van later datum.
In 1821 werd het stadhuis ingrijpend veranderd. Er kwam voor de oorspronkelijke middeleeuwse huizen een saaie 19e eeuwse gevel. Het Wijnhuis werd in 1863 gesloopt zodat er een doorgang kwam tussen de Korte-Ademhalingssteeg en het Grote Kerkplein. De steeg dankt haar naam aan het feit dat ter dood veroordeelden hierdoor liepen op hun laatste gang vanaf de schepenzaal (en rechtszaal) naar het schavot op de Grote Markt. Vanaf de bovenraampjes van de Hoofdwacht zagen de daarvoor aangewezen leden van het stadsbestuur er op toe dat de beul zijn werk goed verrichtte. De door Jan Berentsz gebouwde Hoofdwacht was eigenlijk een wachthuis voor het garnizoen en dateert uit de zeventiende eeuw. Men kon in Zwolle ook "aan de kaak" gesteld worden, d.w.z. zichtbaar voor alle inwoners te schande gezet worden. En ook de kaak stond op de Grote Markt, namelijk dichtbij het Notenwinkeltje.

Zoals vrijwel alle Nederlandse steden was Zwolle, waarschijnlijk naar Romeins voorbeeld, verdeeld in vier wijken. De noordzuid-as liep langs de lijn Papenstraat-Roggenstraat en de oostwest-as was de Grote Aa. Die verdeling had politieke en militaire betekenis. De verdediging en ook de brandbestrijding vond namelijk per wijk plaats. Bovendien leverde elke wijk twaalf meenslieden. Overleed één van hen, dan werd in zijn vacature voorzien door een schepen. Uit alle meenslieden werden op de avond voor Pauli Conversio, dus op 24 januari, de twaalf meenslieden gekozen die de nieuwe schepenen moesten kiezen. Alleen de meenslieden, die de schepenen van het afgelopen politieke jaar hadden gekozen, waren uitgesloten. De overige meenslieden gingen "ter boone" naar het zogenaamde meensliedenhuis. De verkiezing gebeurde door het kloppen van gemerkte bonen uit een busje. wiens boon uit het busje sprong, viel af. zo werden door de uiteindelijk overblijvende twaalf bonen de twaalf "keurnoten" aangewezen. Deze kozen de volgende dag de twaalf nieuwe schepenen uit burgers die onroerend goed in de stad moesten bezitten om onafhankelijk te kunnen zijn. De schepenen mochten geen familie van elkaar zijn, maar hoe zij precies gekozen werden weten wij niet.
De meente, oorspronkelijk misschien samengesteld uit vrije boeren, was later dus niet veel meer dan een door schepenen aangevuld kieskollege. Daarnaast ontstond ook de traditie dat de aan het eind van het jaar aftredende schepenen de plaatsen innamen van de twaalf raden, terwijl de raden automatisch de positie innamen van de schepenen. Zo ontstond er een gesloten cirkel en werd Zwolle beheerst door het daarin verenigde agrarisch georiënteerde patriciaat.

Zwolle (1400 - 1500)

Gemaakt 24-01-04

colofon