6272 |
Vlaanderen en Henegouwen (1278 - 1300) |
![]() |
Gwijde van Dampierre (1278 - 1305) Graaf Gwijde van Dampierre (1278-1305), die ook liever de baas in zijn eigen land wilde blijven, schaarde zich aan de kant van de ambachtsgilden en voerde een Engels gezinde politiek en kwam zodoende in oorlog met zijn leenheer koning Filips lV van Frankrijk. Hij werd door een Frans leger gevangengenomen en uit zijn land verdreven. Vlaanderen werd ingelijfd bij Frankrijk en kreeg een Franse stadhouder (1300). Tijdens de late dertiende eeuw was het graafschap Vlaanderen een der rijkste gebieden van Europa. De graaf was slechts in naam leenman van de koning van Frankrijk. In werkelijkheid voer hij een eerder onafhankelijke koers en was hij een der invloedrijkste heren van zijn tijd. Maar elke medaille heeft zijn keerzijde. De rijkdom van het graafschap wekte de hebzucht van de Franse koning op, die Vlaanderen graag bij zijn kroondomein wilde voegen. In 1263 kwam Namen in het bezit van de graaf van Vlaanderen (Gwijde van Dampierre). Deze stelde over dit gebied zijn zoon aan als graaf. Namen bleef in het bezit van de Dampierres tot 1421, toen graaf Jan lll zijn rechten uit geldgebrek verkocht aan Filips de Goede. De graaf in de hoek geduwd. |
![]() |
De protesten van Gwijde tegen deze maatregelen werden genegeerd door Filips en het werd de graaf geweigerd voor zijn "Pairs" of gelijken (een speciaal gerechtshof met de twaalf hoogste leenmannen van de Franse kroon) te verschijnen om zijn zaak te bepleiten.
Links: Het ruiterzegel van graaf Gwijde van Dampierre van Vlaanderen, rond 1280 |
Vlaanderen bezet In maart 1298 keerde Edward I terug naar Engeland na rellen met de plaatselijke bevolking van Gent. Zijn tussenkomst was uiteindelijk nutteloos. Eind juli van hetzelfde jaar sloot Edward terug vrede met de Franse koning, in weerwil van zijn verdrag met Gwijde van Dampierre. Op zes januari 1300 liep de wapenstilstand ten einde. Het Franse leger zette zijn veldtocht onder Karel van Valois verder en begon de rest van Vlaanderen te veroveren. Graaf Gwijde, uitgeput op een leeftijd boven de 70 jaar, droeg de macht over aan zijn oudste zoon Robrecht van Bethune. Begin mei 1300 viel met Ieper de laatste Vlaamse stelling en Vlaanderen capituleerde. Gwijde, Robrecht en verscheidene andere Vlaamse ridders werden gevangen gezet in Frankrijk. Jacques de Châtillon de Saint-Pol werd tot landvoogd van Vlaanderen benoemd. Vlaanderen maakte nu deel uit van het Franse kroondomein. Na de inlijving van Vlaanderen bij Frankrijk in 1300, begon in Vlaanderen een vrijheidsstrijd. In 1301 grepen de Bruggenaren naar de wapens. Dat was de aanleiding tot een grote opstand in alle Vlaamse steden. In mei 1301, kwam Filips IV de Schone zijn nieuwe gebieden bezoeken en hield hij blijde intredes in de voornaamste steden. In de grootste stad ten noorden van Parijs, Gent, heerste er onder het gemeen grote onvrede over een belasting op de dagelijkse verbruiksgoederen, het ongeld. Deze belasting werd voornamelijk geheven om de zware stadsschulden aan te zuiveren. Bij de intrede van de koning vroeg het volk de afschaffing van deze belasting, wat door Filips in het vuur van het prachtige feest dat ter zijner ere werd gehouden, werd toegestaan. Dit was zeer tegen de zin van het patriciaat. In Brugge wilde het patriciaat dit gebeuren uiteraard vermijden en dus verboden zij het gemeen van eender welk verzoek in deze zin te verwoorden, op straffe van de dood. Het gevolg was dat bij de intrede van de koning in Brugge het volk stil en ontevreden langs de kant van de weg stond, wat de koning ten hoogste verwonderde. Ondertussen hadden de patriciërs kosten noch moeite gespaard om de koning in alle luister, pracht en praal te ontvangen. Het ontlokte aan de Franse koningin de commentaar dat hoewel zij dacht alleen de koningin te zijn, blijkbaar elke vrouw in Vlaanderen zich koningin achtte. Zo rijkelijk waren de mensen gekleed. Bij het vertrek van de koning uit Vlaanderen was het politieke klimaat in het voormalige graafschap niet veel veranderd. De tegenstelling tussen de Leliaarts en de Liebaarts bestond nog steeds en was zelfs verscherpt. Het rijke patriciaat, dat voor het overgrote deel tot de kant van de Leliaarts behoorde, kon zich door de vernieuwde Franse heerschappij nog meer verrijken. De eerder arme volksklasse en de ambachten die tot de partij van de Liebaarts behoorden zagen zich nog meer uitgebuit. Een opeenvolging van gebeurtenissen zou de directe aanleiding geven tot een rechtstreekse confrontatie tussen beide partijen. |
Guldensporenslag (1302) In 1302 stond een groot Frans ridderleger tegenover de gewapende gilden uit bijna geheel Vlaanderen op het Groeningerveld. De slag liep catastrofaal af voor de Fransen, dat stuk liep op het hechte Vlaamse voetvolk. Er lag een Frans garnizoen in Kortrijk, dat kort daarvoor daar was aangekomen. Jan van Renesse leidde het Vlaamse leger, maar was de enige ruiter. Willem van Gulik en Gwijde van Namen waren ook aanwezig. Pieter de Coninck en zijn zonen Willem en Jan, de leiders van de Vlaamse opstandelingen, werden voor de strijd tot ridder geslagen. |
![]() |
|
Aan Franse zijde streden veel ridders, vooral met het oogmerk om na hun gemakkelijke overwinning de rijke Vlaamse steden te kunnen plunderen. Het was warm die dag. Om de Vlamingen uit te putten wilde Gotfried van Brabant de slag het liefst nog en dag uitstellen, maar de Franse maarschalken en ridders voelden zich oppermachtig tegenover het Vlaamse volksleger en wilden direct aanvallen. |
De Vlamingen hadden zich opgesteld achter een sloot en een rivierloop. Dit werd te laat ontdekt, ondanks dat de Franse infanterie vooruit was gestuurd. De ongeduldige Franse ridders vertrapten hun eigen infanterie om als eerste bij de Vlaamse voorhoede te kunnen zijn, maar liepen vast op de pieken en goedendags. 1100 Franse ridders sneuvelden en meer dan 500 gouden sporen werden er verzameld. Sommige ridders waren zelfs doormidden gehakt als slachtvee. Het slagersgilde streed immers mee. |
![]() |
Boven: Voorstelling uit 1292 van een gelijkaardige slachting, geschilderd op een reliekschrijn dat wordt bewaard in de abdij van Nonnemielen bij Borgloon.
Vlaanderen werd in de 14e eeuw steeds meer afhankelijk van het buitenland. Het gewest zat ingeklemd tussen Frankrijk en Engeland. Engeland kon Vlaanderen onder druk zetten door te dreigen de woltoevoer stop te zetten. Zo kon Engeland de Vlamingen dwingen in de Honderdjarige Oorlog (1347-1453) tegen Frankrijk neutraal te blijven. Italianen en Engelsen beheersten de wolhandel. In Vlaanderen waren nauwelijks nog wolhandelaren. De Hanze op Londen had niets meer te betekenen. Het Zwin verzandde en Brugge werd een dode handelsstad. |
laatst bijgewerkt: 31-01-09 |