2440 |
Het Sticht (1100 - 1200) |
![]() In het begin van de 12e eeuw was het Sticht het grootste en belangrijkste gewest in de noordelijke Nederlanden. In het noorden bezat het bisdom het hele gebied ten noorden van de IJssel: Oversticht, Friesland en Groningen. De bisschoppen waren niet altijd even bekwame bestuurders en werden vaak door geldzorgen gekweld. Daardoor konden zij hun onderdanen vaak moeilijk onder de duim houden. Hun gebied was bovendien uitgestrekt. Tegen de roofridders in hun gebied stonden de bisschoppen machteloos. De uithoeken waren moeilijk bereikbaar en de bewoners hadden niet altijd zin om zich aan in het verre Utrecht uitgedokterde regels te houden. De bisschoppen kwamen in die tijd steeds meer onder invloed te staan van de wereldlijke vorsten: de graven van Holland en Gelre. Aan het eind van de 12e eeuw kwam de graaf van Holland in het bezit van Nedersticht en de graaf van Gelre in het bezit van Oversticht (1196). In 1179 ontstond het eerste openlijke conflict met Gelre. De oorzaak daarvan lag bij de hertog van Brabant, die van mening was dat de Veluwe een rijksleen was, en dat hij het gebied dus van de keizer in leen had en niet in leen van de bisschop van Utrecht. Derhalve vond hij dat hij de bisschop dus ook geen leenhulde (belasting) was verschuldigd. Gerhard III, de graaf van Gelre had het gebied op zijn beurt weer in leen van de hertog van Brabant, zodat de situatie gecompliceerd lag. In 1179 wenste de hertog van Brabant voor de zoveelste keer geen leenhulde aan Utrecht te geven. Hierop verklaarde bisschop In 1187 roofde bisschop Boudewijn met zijn broers Floris III en Dirk III van Kleef (1173-1202) opnieuw op de Veluwe en bracht de buit naar Deventer. Floris III viel vanuit het westen de Veluwe binnen, terwijl Dirk III het Gelderse gebied vanuit het oosten introk. Opnieuw was het gezag over de Veluwe de inzet. Het zag er beroerd uit voor Gelre. Graaf Otto I vroeg zijn machtige vrienden de aartsbisschop van Keulen Philips van Heinsberg, de hertog van Lotharingen en hertog Godfried III van Brabant om hem te helpen het de bisschop moeilijk te maken. De goede relaties met Keulen van zijn vader bleken van doorslaggevende betekenis. Er werd een groot leger op de been gebracht, vele malen groter dan die van Otto's tegenstanders. Overeenkomstig de beproefde tactiek van zijn broer Gerhard III viel Otto I Deventer aan. Zutphen zal waarschijnlijk opnieuw als uitvalsbasis hebben gediend. Uiteindelijk bleef de strijd onbeslist. De reislustige keizer verbleef in deze tijd van strijd toevalligerwijs in de Rijnstreek en hij kwam tussenbeide. Hij kende de Veluwe voorlopig aan Otto I toe, totdat op de eerstkomende Rijksdag in Mainz een definitieve uitspraak zou worden gedaan. In 1188 werd deze voorlopige beslissing door de keizer bekrachtigd. Laatst bijgewerkt: 13-11-02 |