|
Romeinse leger
De invallen van de barbaren (Alamannen) van de 3e eeuw, o.a. tijdens het bewind van Gallienus, lieten er geen twijfel over bestaan dat de organisatie van het leger niet was opgewassen tegen de grensproblemen. Het oude idee van één leger dat gelijkmatig langs een grens verspreid lag was volkomen ineffectief gebleken tegen de onverhoedse, massale aanvallen van de zo beweeglijke barbaren. Diocletianus ging over tot een grondige reorganisatie van het leger.
Het leger werd nu verdeeld in twee hoofdmachten - de grenstroepen en het veldleger. De grenstroepen lagen in forten en fortjes langs de grens. Het was de bedoeling dat ze er hun hele leven bleven. Ze woonden er met hun gezin in de omgeving van hun garnizoensplaats op een klein stukje grond dat zij zelf konden verbouwen. Hun zonen waren wettelijk verplicht later in het leger te gaan dienen. Veel van de grenseenheden waren samengesteld uit barbaren van over de grens die zich op Romeins gebied hadden mogen vestigen door als tegenprestatie in Romeinse krijgsdienst te treden. Het veldleger was een zeer mobiele strijdmacht te velde, die op enige afstand van de grens was gestationeerd en snel kon uitrukken, zodra de vijand opdook. Ook deze troepen bestonden hoofdzakelijk uit barbaarse rekruten, die niet zelden door officieren van dezelfde stammen werden aangevoerd. Zo werd het Rijk door vrijwel alleen vreemdelingen verdedigd.
laatst bijgewerkt: 30-08-02
colofon
|