3935

Oostelijke Han-dynastie (168 - 221)

Han-dynastie (24 - 168)
De laatste twee Han keizers Lingdi (168-189 ) en Xiandi ( 189-220 ) gingen de geschiedenis in als " slechte keizers ". Hun heerschappij werd gekenmerkt door wanbeheer, onderdrukking en decadentie. Het eens zo luisterrijk keizerlijk hof kreeg bij de bevolking de stempel van " verderfelijk oord ". Her en der braken opstanden uit. 
In de chaos wist krijgsheer Dong Zhuo vanuit het noordwesten Luoyang binnen te vallen en de macht over het keizerlijke hof in handen te krijgen. Hiermee begon een lange periode van burgeroorlog. Dong Zhuo manipuleerde de troonopvolging zodanig dat de laatste Han-keizer Xiandi in 189 de troon besteeg en niet zijn oudere halfbroer. 

Krijgsheer He Jin werd aangesteld als regent. De macht van de keizer nihil geworden. Eerst had de keizerin en haar familie het hoge woord gevoerd, nadien waren het de eunuch's die de touwtjes in handen hadden. Na de moord op He Jin werd onder zijn getrouwe Yuan Shao een slachting aangericht onder de eunuchen in de keizerlijke paleizen. 

Nu waren het de krijgsheren die aan de macht waren. De macht van de Han was gebroken. De keizer was niet meer welkom in zijn eigen paleis en diende steeds weer te verhuizen van Luoyang naar Chang'an en omgekeerd. De keizer was een vluchteling geworden, de troon was leeg en stond te wachten op wie hem grijpen kon. "Het hert sloeg op de vlucht drie grote jagers gingen op jacht ". In het noorden jaagde Cao Cao, in centraal China was het Liu Bei en in het zuiden Sun Quan. Het grote Chinese rijk was uiteen gevallen in drie grote brokken.

In 190 werd in de oostelijke provincies van het rijk een coalitie tegen de keizer gevormd, onder leiding van Yuan Shao. Keizer Xiandi en later ook krijgsheer Dong Zhuo werden naar het westelijk gelegen Chang'an gedreven. 

In 191 stelde de coalitie een eigen keizer aan. De coalitie begon echter te verzwakken; één voor één vielen de leden weg. Zodra Dong Zhuo Luoyang had verlaten, braken er gevechten uit. In 192 kwam hij tijdens een staatsgreep om het leven. 

Rechts: portret van Dong Zhuo

In de daaropvolgende jaren werd keizer Xiandi  door verschillende krijgsheren gesteund. In augustus 195 verliet hij de Han-hoofdstad Chang'an en maakte vervolgens gedurende een jaar een gevaarlijke reis om steun te zoeken. In 196, toen hij werd ontvangen door krijgsheer Cao Cao, waren de kleinere partijen ofwel opgegaan in grotere, ofwel verslagen. 

Het Han-rijk was nu verdeeld tussen verschillende regionale krijgsheren. Yuan Shao beheerste het noordelijke centrum van Ye en breidde zijn macht uit ten noorden van de Gele Rivier, in de richting van Gongsun Zan, die over het noordelijke grensgebied heerste. Direct ten zuiden van Yuan Shao streed Cao Cao tegen Yuan Shu en Liu Biao die de macht hadden over resp. het gebied rond de rivier Huai en het centrale gebied van Yangzi. Ten zuiden hiervan, in een ander deel van Yangzi, was de jonge krijgsheer Sun Ce zijn macht aan het vestigen. In het westen regeerde Liu Zhang over de provincie Yizhou, terwijl het noordwesten werd gecontroleerd door een verzameling kleinere krijgsheren.

Krijgsheer Cao Cao (155 - 220), de feitelijke grondlegger van de staat Wei, had in de winter van 189 een eigen leger op de been, waarin zo'n 300.000 Gele Tulbanden waren opgenomen, samen met een aantal clanachtige milities. In 196 richtte hij een keizerlijk paleis op in Xuchang en ontwikkelde militaire landbouwkolonies (tuntian) om zijn leger van voedsel te voorzien. Cao Cao kon zich, nu hij keizer Xian steunde, er op beroepen het wettelijk gezag te vertegenwoordigen. Na de snel opeenvolgende overwinningen op Yuan Shu (197) en op de oostelijke krijgsheren Lü Bu (198) en Liu Bei (199), richtte Cao Cao zijn aandacht op het noorden, waar Yuan Shao zijn noordelijke rivaal Gongsun Zan hetzelfde jaar nog had verslagen.

 

Na maandenlange voorbereidingen ontmoetten de strijdende partijen elkaar in 200 bij de plaats Guandu aan de Gele Rivier. Daar wist Cao Cao het grotere leger van Yuan Shao een beslissende slag toe te brengen. Met niet meer dan 5000 man voerde Cao Cao een gewaagde verrassingsaanval uit: ongemerkt stak hij de Gele Rivier over en overviel het hoofdkwartier van Yuan Shao's strijdmacht. Hiermee vernietigde hij de verzorging van Yuans leger, dat daardoor gedemoraliseerd werd. Na met 100.000 man te zijn vertrokken, keerde hij met slechts 800 man in de hoofdstad terug. Yuan Shao leed vanaf dat moment aan depressies en overleed een jaar later, in 202.

Rechts: de gebieden van Cao Cao (blauw) en Yuan Shu (rood) voor de slag bij Guandu

Cao Cao maakt van de dood van Yuan Shao en van de tweedeling van diens rijk tussen zijn beide zoons gebruik door noordwaarts in de richting van de Gele Rivier te trekken. In 204 nam hij de provincies Ji, Bing, Qing en You in. Aan het einde van 206, na een bliksemcampagne tegen de Wuhuan domineerde Cao Cao de Noordelijke Chinese Vlakte.

In 208 marcheerde Cao Cao met zijn leger zuidwaarts, hopende dat het rijk snel verenigd zou worden. De zoon van Liu Biao, Liu Zong, gaf de provincie Jing over en Cao Cao wist een behoorlijke vloot in handen te krijgen bij Jiangling. Cao Cao was nu de militaire heerser van het noorden van China.

Rechts:  Donkerblauw gekleurd zijn de veroveringen van Cao Cao tussen 204 en 215 

Sun Quan van Funchan die na de dood van zijn vader Sun Jian heerste over benedenloop van de Jangtsekiang, bleef echter weerstand bieden.

Nadat zijn oudere broer Sun Ce was vermoord door aanhangers van Xu Gong, nam hij ook zijn gebied ten zuidoosten van de Jangtsekiang over. Doordat Sun Ce's beste officieren  loyaal waren gebleven aan de familie, kon Sun Quan zijn rijk uitbreiden en in 207 versloeg hij het leger van Huang Zu, generaal in het leger van Liu Biao, die de landen aan de monding van de Jangtsekiang bezat. Hij wilde zelf koning worden onder de Wei-dynastie onder koning Cao Pi, maar het lukte hem niet een overeenkomst te sluiten.

Zijn adviseur Lu Su regelde een alliantie met krijgsheer Liu Bei. Hun legers met in totaal 50.000 man troffen in de winter van 208 de vloot en de 200.000 man sterke troepenmacht van Cao Cao bij de Chibi (de Rode Klippen). Na enige schermutselingen werd met behulp van enkele tientallen als deserterende schepen vermomde brandschepen de vloot van Cao Cao verslagen. 

Links: Chinese krijgsheren (deels gebaseerd op fantasie) uit de videogame Romance of the Three Kingdoms die af speelt in deze periode.

Deze nam daarop halsoverkop de vlucht naar het noorden. De overwinning bij Chibi redde Liu Bei en Sun Quan en legde de basis voor de koninkrijken Shu en Wu. Na zijn terugkeer stelde Cao Cao zichzelf tevreden met de inlijving van de noordwestelijke gebieden in 211 en het versterken van zijn macht. Zijn titels en macht werden steeds omvangrijker en in 217 werd hij koning van Wei. Ondertussen was Liu Bei in de provincie Yi aangekomen. Hij zette Liu Zhang in 214 af als heerser en legde het beheer van de provincie Jing in handen zijn commandant Guan Yu. 

Sun Quan liet zijn oog vallen op de provincie Jing en centraal Yangzi. De spanningen tussen de bondgenoten liepen op nadat Liu Bei in 219 Hanzhong op Cao Cao had veroverd, Guan Yu streed in de Slag bij Fan en Lü Meng, generaal van Sun Quan, in het geheim de provincie Jing innam.

In de eerste maand van 220 stierf Cao Cao, na zeven jaar te hebben geregeerd over het door hem gestichte rijk Wei. In hetzelfde jaar zette zijn zoon Cao Pi in Luoyang de laatste Han-keizer Xian af en benoemde zichzelf tot keizer. 

Periode van de Drie Koninkrijken (221 - 265)

Laatst bijgewerkt: 10-10-08

colofon