1722

Pompeji (79 n. Chr.) 2

 Pompeji
Alles werd in duisternis gehuld."As begon te vallen, zij het nog in geringe hoeveelheden", schreef Plinius de Jongere, die ooggetuige was in een brief aan de geschiedschrijver Tacitus. "Ik keek om: een dikke zwarte wolk kwam achter ons opzetten, die ons net als een bergstroom volgde en de aarde bedekte. 

In de stad brak paniek uit onder de mensen.  Iedereen rende door elkaar heen; mannen, vrouwen en kinderen schreeuwden en brulden van angst. Sommigen vluchtten de stad uit. Anderen probeerden in de kelders van de huizen een schuilplaats te vinden. "Laten we van de weg afgaan", zei ik, "zolang we nog kunnen zien. Want anders worden we door de menigte achter ons onder de voet gelopen." We waren net gaan zitten, toen de nacht inviel, niet zo een zonder maan en met wolken, maar het was zoals wanneer het licht in een afgesloten vertrek is uitgegaan. 

Foto's uit de BBC gedramatiseerde documentaire Pompeii : The Last Day (2003)

Je kon het huilen van de vrouwen horen, het janken van kinderen, het schreeuwen van mannen. De een zocht al roepend zijn ouders, de ander zijn kinderen (-) Er waren er die uit vrees voor de dood om de dood smeekten. Velen hieven hun handen op naar de goden, maar méér nog meenden dat er nergens nog goden waren en dachten dat die volstrekt nieuwe nacht voor altijd op aarde was gekomen."

Plinius, die zich op veilige afstand moet hebben bevonden, kon de ram navertellen; zijn oom, de beroemde bioloog en natuurkundige Plinius de Oudere, was minder gelukkig. Hij stikte in vulkaangassen toen hij met zijn boot naar het strand van het bedreigde plaatsje Stabiae voer om de natuurramp van dichtbij gade te slaan, en eventueel mensen te redden. 

 

"Hij besloot naar de kust te gaan en met eigen ogen te zien of de zee enige kans bood, maar de golven bleven wild en gevaarlijk. Daar liggend op een uitgespreide doek vroeg hij enkele keren om koud water en dronk daarvan. Daarna lieten de anderen zich verjagen door de naderende vlammen en de voorafgaande zwaveldamp. […] 

Toen het daglicht was teruggekeerd, heeft men zijn lijk gevonden, ongeschonden, zonder verwondingen, in de kleding die hij had gedragen. Zijn houding deed meer aan rust denken, dan aan dood." 

 

Dat niet iedereen zo vredig aan zijn eind kwam als de oude Plinius weten we van de gipsafgietsels van mensen en dieren in doodsnood die in de vulkanische massa tot geraamtes vergingen en de vorm van hun lichaam achterlieten; kronkelend en happend naar adem werden ze op de vlucht verzegeld. 

Binnen enkele uren was de hele stad en omgeving overdekt met een dikke laag as en steen, die reikte tot aan de daken van de huizen. Daarna volgde er een hevige aardbeving die vele huizen deed instorten. Toen alles voorbij was staken alleen nog enkele daken van de hoge gebouwen aan het Forum boven de troosteloze puinhoop uit. De duizenden mensen die in de kelders gevlucht waren, waren allen door verstikking omgekomen. Drie dagen duurde het voordat de zon daar weer doorheen kon schijnen, maar het duurde nog weken voordat de zon weer net zo helder scheen als anders. 

Naar schatting 2000 Pompeianen kwamen bij de eruptie van de Vesuvius om. De meesten stierven als gevolg van verstikking door het giftige vulkaangas of instortende daken en gebouwen, anderen bereikten nog net het strand om daar verrast te worden door de enorme vloedgolf die het gevolg was van een zeebeving. De ondergang was totaal. Pompeji werd bedolven door vijf meter vulkanische uitwerpselen, het villadorp Herculaneum een dag later door een stroom van modder en lava. 

Pogingen van keizer Titus om de steden Pompeii te herbouwen mislukten, en twee generatie later wist men al niet eens meer de precieze ligging. Pas in 1738 zou Pompeji bij toeval weer ontdekt worden. De dichter Statius had het al aan het eind van de eerste eeuw voorspeld: wanneer de woestenij weer groen is, zou het nageslacht niet eens meer geloven dat "daaronder steden en volkeren liggen en dat het bouwland van de voorvaderen door zo’n zee is verzwolgen." 

Dankzij de opgravingen van Pompeji en Herculaneum zijn we veel te weten gekomen over hoe de Romeinse steden er vroeger uitzagen. Pompeji was echter geen doorsnee Romeinse stad. Het was meer een luxe vakantieoord voor de rijken van Rome en er woonden maar weinig arme mensen. Daarom stonden er in Pompeij veel grote huizen. Grote huurkazernes die in de grote Romeinse steden stonden, had Pompeji vrijwel niet. In de straten waren veel winkels en wijnhuizen. Aan de buitenkant hing een uithangbord. Op vele plaatsen in de stad hingen muuraffiches voor gladiatorenspelen. Ook waren er overal leuzen op de muren ingekrast. In de stad waren veel werkplaatsen en fabrieken, zoals leerlooierijen en weverijen. Het hart van de stad werd gevormd door de straten rond het Forum. Verder waren er in de stad badhuizen, theaters, een sportschool en verschillende tempels. De rijke Romeinen wonen heel wat beter dan de meeste mensen die in een grote stad als Rome woonden. 
Pompeji laat zien hoe vernietigend een forse vulkaanuitbarsting kan uitwerken. Maar aan de andere kant was het ook een stad, waar mensen redelijk onbezorgd in de buurt van een vulkaan een aangenaam leven konden hebben. De stad werd in de achtste eeuw voor Christus gesticht; daarna beïnvloedden Grieken en later Romeinen deze omgeving. Omstreeks 450 voor Christus bereikte Pompeji zijn grootste omvang en kwamen de grenzen ervan overeen met de opgegraven stadsmuren. Het was een welvarende stad, wat men nu nog aan de grootte en de verfijnde afwerking van de opgegraven huizen kan zien.
De uitbarsting die Pompeji onder een vulkanische asregen deed verdwijnen, vond plaats op 24 augustus 79. We kennen die datum zo precies omdat die in de literatuur nauwkeurig is vastgelegd. Bovendien schreef  Plinius de Jongere, die in het huis van zijn vader Plinius de Oudere verbleef, een nauwkeurig verslag in een brief aan Tacitus. De dood van Plinius de Oudere die door verstikking om het leven kwam, wordt gedetailleerd beschreven: ”Toen het daglicht terugkeerde vond men zijn lichaam, ongeschonden en ongedeerd, geheel gekleed. Hij geleek meer op een slapende dan op een levende”. In Pompeji kan men versteende mensen zien die, met hun handen voor hun gezicht om de giftige dampen tegen te houden, op een zelfde manier als Plinius de dood hebben gevonden.

De meeste mensen uit Noord-Europa die door de opgegraven straten van Pompeji lopen, vinden het eigenlijk maar een vreemde zaak dat mensen op zo’n gevaarlijke plaats vlakbij de Vesuvius gingen wonen. Het beeld dat Pompeji oproept, is echter enigszins vertekend. Tussen 79 en 1631 toen er voor de eerste keer na 79 weer een uitbarsting was, heeft de streek namelijk een rustige tijd gehad. Zó veilig zijn ‘de lage landen bij de zee’ niet geweest, want in diezelfde periode van 1600 jaar zijn daar heel wat mensen door verdrinking om het leven gekomen. De resten daarvan zijn echter niet op dezelfde manier als in Pompeji bewaard gebleven. De indruk die men krijgt, wordt voor een belangrijk deel bepaald door wat men ziet en niet door de nuchtere feiten.

Pompeji is op een andere manier verdwenen dan het er vlakbij gelegen Herculanum. De uitbarsting van de Vesuvius was gigantisch: een groot deel van de kegel werd weggeslagen en grote hoeveelheden as, puin, brokstukken en vulkanische bommen werden de lucht in geslingerd. Bovendien werd veel lava uitgestoten. Pompeji verdween eerst onder een drie meter dikke laag stenen en steentjes, daar bovenop kwam nog een laag van drie meter vulkanische as. Herculanum werd echter bedolven onder een 18 meter dikke stroom gloeiende modder. Door de hoge temperatuur hiervan verbrandde het meeste hout van de huizen. In Pompeji is alles veel beter bewaard gebleven: de aslaag conserveerde als het ware de huizen. rechts Herculaneum
Hoewel de ondergang van Pompeji en Herculanum goed gedocumenteerd was vastgelegd, heeft het een hele tijd geduurd voordat men opgravingen ging verrichten. Eerst in 1594 berichtte men dat een eigenaar van een villa in Torre Annunziata, die een onderaardse tunnel wilde aanleggen, fresco’s en muren tegenkwam. Maar daar bleef het bij. Een Oostenrijkse generaal die in de 18de eeuw in Napolitaanse dienst was, maakte er meer werk van. Hij liet op allerlei plaatsen tunnels graven; de voorwerpen die naar boven kwamen, stuurde hij naar vrienden en bekenden door heel Europa. In 1748 begonnen in Pompeji pas de eerste systematische opgravingen. 

Door Pompeji kan men een prachtige wandeling maken. De belangrijkste straten zijn de noordoost-zuidwest verlopende Via dell’ Abbondanza en de haaks er op staande Via Stabiana. De belangrijkste gebouwen liggen westelijk van deze kruising. De straten zijn voor ons gevoel niet breed, maar men kon er destijds goed met karren rijden. Op veel plaatsen ziet men de ingesleten gleuven van de wielen in het plaveisel. De wegen waren goed geplaveid, maar kennelijk bleef er nog al eens water staan. Daarom legde men een soort zebrapaden aan van hoge keien, waardoor men met droge voeten de overkant kon bereiken. Ook werden kleine glimmende steentjes aangebracht  die kennelijk als een soort geleiding in het donker dienden. Langs de hoofdstraten liggen veel kleine huizen die waarschijnlijk als winkel werden gebruikt. Uit de slijtgleuven aan de voorkant blijkt dat deze winkeltjes een soort schuifpui hebben gehad. Ook zijn er bakkersovens en graanmaalderijen te zien.

laatst bijgewerkt: 05-01-07

Colofon