146 |
Wolfsklauwachtigen (Lycopsida) |
![]() |
Oerwolfsklauwen (Zosterophyllophyta, Zosterophyllopsida) zijn uitgestorven wolfsklauwachtige planten, die leefden gedurende het Devoon (ca. 410-360 miljoen jaar geleden). Ze hadden een gevorkte vertakkingswijze. De stengels hadden geen bladeren, maar waren kaal (bijv. bij Zosterophyllum) of voorzien van stekelachtige uitsteeksels zonder vaatbundels (microfyllen, bijv. bij Sawdonia). De sporendoosjes (sporangia) zaten zijdelings, d.w.z. op korte zij-asjes aan de top van de stengeltakken. Oerwolfsklauwen waren, althans ten dele, water- of moerasplanten. Dit kan geconcludeerd worden uit het feit, dat bij Zosterophyllum alleen in de bovenste (boven water uitstekende) stengeldelen een opperhuid (epidermis) met een verdikte buitenwand (cuticula) en huidmondjes (stomata) is aangetroffen. |
Oerwolfsklauwen verschillen van Rhynia's door een combinatie van drie kenmerken: de zijdelingse plaatsing van de sporendoosjes, de vorm (bol- of niervormig) en manier van openspringen van de sporendoosjes, en de complexere bouw van de vaatbundels (haplostele). Vermoed wordt dat de Oerwolfsklauwen de 'link' vormen tussen de primitievere Rhynia's uit het Siluur en de meer complexe Schubplanten en andere Wolfsklauwachtigen uit het Devoon.
|
![]()
|
![]() |
Tot de Wolfsklauwen behoren de Schub- en Zegelbomen. Zij planten zich voort door grote hoeveelheden sporen los te laten uit de kegels die boven in de volwassen planten werden gevormd. De mannelijke kegels konden elk wel zo'n 8 miljard sporen bevatten. De vrouwelijke sporen waren doorgaans groter en kleiner in aantal. Beide soorten laten op de schors een kenmerkend patroon van bladlittekens zien.
Schubplanten (Protolepidodendrales) waren kruidachtige landplanten of kleine bomen, met kleine bladeren in een spiraal geplaatst. De blaadjes waren aan de uiteinden gespleten. Schubplanten leken enigszins op recente wolfsklauwen. De planten konden tot een meter hoog worden. Sporendoosjes (sporangia) zaten op of in de oksels van de blaadjes. Schubplanten zijn bekend uit het Devoon en Vroeg-Carboon (ca. 410-320 miljoen jaar geleden). De oudst bekende soort is Baragwanathia longifolia, uit Australië. De boomvormige wolfsklauwen, zoals Sigillaria (Zegelboom) en Lepidodendron (Schubboom), konden meer dan 30 m hoog worden. |
De Lepidoden- dron of Schubboom was een tot wel 45 m hoge boom met een vertakte top en bladeren met een lengte van ongeveer 1 meter. |
![]() |
De Sigillaria of Zegelboom had de vorm van een onvertakte ongeveer 30 m lange stam met aan de top een grote toef bladeren en kegels. | ![]() |
Wolfsklauwen (wetenschappelijke naam: Lycopodiales) vormen een orde binnen de Wolfsklauwachtigen, Lycopsida).Wolfsklauwen zijn kruiden met telkens in tweeën vertakkende, hangende, kruipende of rechtopstaande stengels. De bladeren hebben de vorm van een schutblad of zijn naaldachtig, met één vaatbundel. De sporendoosje (sporangia) staan in aren aan het eind van de stengels. Alle sporen zijn gelijk van grootte (homosporie). Wolfsklauwen komen voor sinds het Laat-Devoon (ca. 375-360 miljoen jaar geleden). Ze zijn vooral talrijk in de tropen, maar ook in Nederland komen enkele (vijf) soorten voor. |
![]() |
Links: Lycopode sélagine Huperzia selago, Lycopodiaceae, Lycopodiales, Lycopsides, Ptéridophytes
Rechts: Lycopode en massue Lycopodium clavatum, Lycopodiaceae, Lycopodiales, Lycopsides, Ptéridophyte Bronnen: Natuurinformatie - Oerwolfsklauwen, Natuurinformatie - Schubplanten, Natuurinformatie - Wolfsklauwen, Cycle des ptéridophytes |
![]() |
Gemaakt: 18-11-06 |