4350 |
Het leenstelsel |
![]() |
Klik hier voor het frame van de pagina |
Karel Martel liet uitgestrekte landerijen van de Frankische kerk in beslag nemen om deze te verdelen over de ridders met hun uitgebreide aanhang van soldaten. Iedere edelman moest dit land gebruiken om troepen te verwerven en om zijn onkosten te bestrijden. Hij, die van de koning een leen kreeg, werd een vazal genoemd. Een belening vond plaats onder plechtig ceremonieel: de vazal viel voor de leenheer op zijn knieën, legde zijn handen tussen die van zijn heer en beloofde van dat moment af "zijn man te zijn", hem in oorlogen te helpen en de leenheer en diens gevolg bij zijn reizen door het leen te onderhouden. Leenheer en leenman stonden elkander bij met raad en daad. Zolang de leenman zijn leenheer welgezind en trouw was, mocht hij zijn inkomsten uit zijn eigen leen zelf gebruiken. Bleef hij in gebreke, dan had de leenheer (de vorst die het land in leen had afgestaan) het recht het leen terug te nemen - als hij dat kon. laatst bijgewerkt: 05-10-03 |