2664 |
Zwolle (1040 - 1200) |
|
De geschiedenis van Zwolle begint in 1040, want de oudste schriftelijke vermelding van de plaatsnaam dateert uit dat jaar. Dan wordt de plaatselijke parochiekerk vermeld, die gewijd is aan de schutspatroon Michael. En dat is in verschillende opzichten opmerkelijk. Ten eerste weten wij dat kerkjes, gewijd aan de aartsengel Michael, vrijwel altijd in heel Europa, tot in Rusland toe, gebouwd waren op een gebiedje tussen twee riviertjes, die zo een een eilandje vormden. Een situatie die wij ook in Zwolle terugvinden. Ten tweede het feit dat de schutspatroon in Zwolle is afgebeeld als een krijgsman met een schild en een zwaard, in gevecht met de draak zoals ook Cyriacus, de beschermheilige van Dalfsen. Dat wijst er op dat hij geliefd was bij soldaten. Het is een aanwijzing dat Zwolle gesticht is door beroepssoldaten die na hun diensttijd, bij wijze van pensioen, grond kregen van de Frankische koning. Daar begonnen zij dan, na ontginning, een boerenbedrijfje.Ten derde wijst de naam Michael op Angelsaksische zending in dit gebied, want juist bij de Angelsaksen was hij bijzonder geliefd als schutspatroon. rechts: Aartsengel Michael |
![]() |
Waar de oudgedienden zich vestigden en o.a. gezamenlijk de bossen ontgonnen, vormden zich een gemeenschap die "marke" werd genoemd. Aan het hoofd daarvan stond een marke-richter, misschien wel de vroegere legeraanvoerder van de oudgedienden. Naast deze vrije boeren leefden er ook vele onvrijen of horigen, waarschijnlijk hun krijgsgevangenen en later de nakomelingen daarvan. De horigen waren verbonden aan de grond die zij bewerkten. Zij konden ook met die grond verkocht worden, maar niet los daarvan. Daarmee waren zij dus verzekerd van een bestaansminimum, al waren zij niet vrij om zich elders te vestigen. Ook moesten de horigen regelmatig voor niets herendiensten verrichten voor hun heer. De vrije boeren kwamen twee keer per jaar bij elkaar om samen met een vertegenwoordiger van de Frankische koning, later de Duitse keizer, de belangen te bespreken van de vele nabije buurschappen, maar tenslotte van heel Overijssel en Drenthe. Dat gebeurde in november, ofwel "te hooi" en in mei, ofwel "te gras". De Spoolderberg, het eerste rivierduin aan de overkant van de IJssel, gerekend vanuit het Frankische rijk, was de plaats van samenkomst. Later werden daar de nieuwe landsheren ingehuldigd. Nu is er nog maar een klein heuveltje van over vlak bij de Spoolder-rotonde. De vertegenwoordiger van de vorst werd graaf genoemd. Hij was een ambtenaar die namens de koning recht sprak en militairen opriep en deze eventueel ook aanvoerde. Op den duur werd hij onafzetbaar door het ontbreken van een krachtig centraal gezag, wat veroorzaakt werd door de in die tijd slechte verbindingen en ook doordat er destijds niets schriftelijk werd vastgelegd. De groeiende macht van de graven betekende echter tegelijkertijd een afbrokkeling van de macht van hun vorst, in die tijd de Duitse keizer. Die vond hiervoor een oplossing door voortaan bisschoppen te benoemen tot ambtenaar en leenman. Een bisschop kon immers niet erfelijk opgevolgd worden, dus was er geen gevaar dat hij de door hem bestuurde gebieden feitelijk zou losmaken van het keizerrijk. In deze streken kreeg de bisschop van Utrecht niet alleen Utrecht zelf in leen, maar ook al gauw de Veluwe, het land van Vollenhove, Salland, Twente en ook Drenthe met de stad Groningen. Maar in 1122 verbood men de keizer nog langer bisschoppen te benoemen. Sindsdien verloor de keizer zijn belangstelling voor hen en gaf hij ze geen steun meer. De macht van de bisschoppen brokkelde af en hun edelen begonnen nu op hun beurt eigen rijkjes te stichten, binnen het bisdom Utrecht. Eén van die opstandige edelen was Rudolph van Coevorden die heel Drenthe beheerste. De zandrug of het rivierduin waarop Suolle ontstond is nog altijd herkenbaar in de Sassenstraat. Het niveau van deze straat is namelijk veel hoger dat dat van het Grote Kerkplein en van de Koestraat. En ook is er een duidelijk niveauverschil te bemerken in de trappen van de Tijlspassage tussen de Melkmarkt of Grote Aa en de Voorstraat. Toch was in het begin niet de Sassenstraat maar de Papenstraat de belangrijkste straat van Zwolle. Niet voor niets noemden de stichters van de stad, de oudgediende soldaten, deze straat naar hun keizer Karel de Grote: de Keizerstraat. Oorspronkelijk liep de straat via tegenwoordige Roopoort en Parkstraat over in het tegenwoordige Schellerpad naar het Kleine Veer. Zelfs nu, na acht à tien eeuwen, zijn de sporen van deze oude heerweg nog niet helemaal uitgewist. Ook de Praubstraat was indertijd het einde van zo'n oude handelsroute. Vandaar bereikte men de moederstad Deventer via de tegenwoordige Zeven Alleetjes over de nog altijd bestaande Oude Deventerweg bij Ittersum. Langs deze beide straten vond men destijds verspreid staande lemen, met riet gedekte, boerderijen. Het zuidelijke deel van de binnenstad is ook het oudste stadsdeel omdat het vroegste Zwolle georiënteerd was op de IJssel en die stroomde toen waarschijnlijk ter hoogte van het tegenwoordige NS-station. Pas na de bedijking in 1308 kreeg deze rivier de tegenwoordige bedding ver van het centrum. In 1230 werd een gedeelte van de marke Suolle tot stad verheven en omheind met een houten pallisade. Dat deel heeft nu de tegenwoordige Luttekestraat als westgrens, de Blijmarkt- Koestraat als zuidgrens, de Walstraat als oostgrens en de toen nog open Grote Aa als noordgrens. Gemaakt 24-01-04 |