5730

Steden in de Middeleeuwen

Volle Middeleeuwen Late Middeleeuwen

Romeinse steden en nederzettingen in de Lage Landen
Klik hier voor het frame van de pagina

Een aantal steden was sinds de oudheid onafgebroken bewoond gebleven. Dat waren met name de steden die de bisschoppen als middelpunt van hun diocees hadden gekozen. Nieuwe steden ontwikkelden zich vanaf de 10de eeuw dikwijls rond versterkte abdijen en burchten. Deze versterkingen waren in de voorgaande eeuwen gebouwd om zich tegen invallers als de Noormannen te verdedigen. Toen in de 11de eeuw de handel herleefde vestigden de kooplieden zich bij voorkeur in de nabijheid van deze burchten of abdijen. Op den duur werden deze nederzettingen in hun geheel omgeven door een ringmuur waardoor dan nieuwe steden ontstonden. Hoewel de steden zich al in deze tijd beginnen te ontwikkelen is de samenleving gedurende de periode van het Romaans nog volledig gericht op het platteland.

Door de toenemende handel en verkeer groeiden in de 12e eeuw sommige nederzettingen uit tot steden. Dat waren vooral de nederzettingen die gunstig gelegen waren, zoals dicht bij een verkeersknooppunt, een pleisterplaats van kruisvaarders en pelgrims, bij een burcht of kasteel of op de plaats waar jaarmarkt werd gehouden. Om hun nederzetting bouwden zij al spoedig ook een aarden wal met daarop een muur van houten palen. Later werden die vervangen door stenen bolwerken, verstrekt met torens. Steeds meer mensen vestigden zich in de steden. Er waren nogal wat "onvrije" plattelanders die liever naar de steden vluchten. Ze wilden niet alleen "vrij" zijn, maar ook af van hun armoedig bestaan voor keihard werken op het land van hun heer. In de steden was volop werk te vinden, en werk betekende brood op de plank ("stadslucht maakt vrij"). 
Er moesten nieuwe wijken worden gebouwd en al gauw bleek de ruimte binnen de stadswallen te klein. Daarom begonnen de bewoners de huizen in verdiepingen te bouwen. Behalve de steden, die nog uit het oude Romeinse Keizerrijk zijn overgebleven, worden de meeste Middeleeuwse steden niet voor het jaar 1000 gebouwd.

Een gewone stad had ± 2500 inwoners. Een stad van tamelijke omvang ± 20.000. Genua en Londen telden 50.000 inwoners. De grootste steden in Europa waren Parijs, Venetië en Milaan met elk ± 100.000 inwoners. Parijs was in de 12e eeuw een verzameling kastelen, kerken en kloosters met daartussen duizenden grote en kleine huizen. De stad werd goed verdedigd en lag verscholen achter dikke stadswallen. Er heerste welvaart en drukte. De inwoners voelden zich er als werkelijk vrije mensen. 

De bewoners in deze steden, konden geen graan meer kopen bij de boeren in de buurt. Het moest nu van ver worden gehaald. In sommige nederzettingen werden daarom jaarmarkten gehouden. De kooplieden handelden niet in de producten die in Holland en Zeeland zelf geproduceerd werden, want die waren er nauwelijks, of het zou wat haring moeten zijn.

Verschillende handelsplaatsen kregen stadsrechten.

Een stad van hout

In 1400 was Dordrecht met 9000 inwoners een van de grootste en belangrijkste steden ten noorden van de rivieren. Ter vergelijking, Amsterdam had in die tijd 5000 inwoners. De vele honderden houten huisjes stonden dicht op elkaar en bestonden meestal uit twee vertrekken: voor aan de straatkant de winkel of werkplaats en daarachter het woonhuis.

Achter de huizen stonden aanvankelijk stallen voor het vee, maar omdat later in de Middeleeuwen veel steden volledig werden volgebouwd, zouden deze bij gebrek aan ruimte verdwijnen. Wat niet wegnam dat het vee tot ver in de 19de eeuw wel in de stad zou blijven.

Links: Houten huis in Ieper (foto: Bert Woudstra, 2009)

De meeste middeleeuwse huizen waren van hout en dat er ergens brand uit zou breken was dan ook dé grote angst van alle stedelingen. Die angst was zeer gerechtvaardigd, want in de huizen werden open vuren gestookt. Schoorstenen ontbraken nog in de meeste huizen; de rook verdween door een rookluik in het dak

In een middeleeuwse stad woonden behalve burgers ook inwoners, d.w.z. die niet de eed op het stadsrecht hadden afgelegd. Daarnaast waren er nog de gasten, d.w.z. vreemdelingen die tijdelijk in de stad verbleven. De burgers waren de meest bevoorrechte groep.

Voor men de burgereed mocht afleggen werd dan ook een grondig onderzoek ingesteld o.a. om zekerheid te krijgen dat de kandidaat zijn verplichtingen tegenover de stad zou kunnen nakomen. Ook moesten kandidaat-burgers een soort inkoopsom betalen en borgen stellen. Daar stond tegenover dat burgers alleen gehoorzaamheid verschuldigd waren aan hun stadsregeling en alleen voor hun stedelijke rechtbank konden terechtstaan. Verder konden alleen de burgers lid worden van de gilden, dat wil dus zeggen een beroep uitoefenen. En uitsluitend de burgers en hun gezinsleden konden opgenomen worden in de liefdadigheidsinstellingen zoals gasthuizen en weeshuizen. Wel hadden de burgers ook verplichtingen, bijv. het verrichten van brandweer- en waakdiensten, waarvoor zij in de Doelen oefenden.
Daarvoor werden zij op gezette tijden feestelijk onthaald op het stadhuis.
Omdat de burgers als het ware eedgenootschapsbroeders waren, kwam de hele stad een burger te hulp als die die met een vreemdeling in een proces gewikkeld raakte. De hele gemeenschap betaalde het losgeld voor een burger die ergens anders gevangen genomen was of nam goederen in beslag van medeburgers van de vreemdeling waarmee de burger in conflict was. Doordat dit wederzijds gebeurde, kwam soms de handel tussen twee steden geheel stil te liggen. Dit stelselmatig partij trekken voor de eigen burgers kon alleen omdat de middeleeuwse steden nog zeer kleine leefgemeenschappen waren. 

Steden in de Republiek (17e eeuw)

Laatst gewijzigd: 11-07-04

colofon