5581

Groningen (1200 - 1400)

Groningen werd in de 13e eeuw een belangrijke handels- en marktstad en het middelpunt van de Ommelander gouwen. 

In april 1227 kwam de stad onder de heerschappij van bisschop Otto van Lippe, bisschop van het Sticht Utrecht. In de stad kwam het hierdoor tot een gewapend conflict tussen de prefect Egbert en de familie Gelkinge, een van de belangrijkste families in de stad. De kastelein van het kasteel te Coevorden, Rudolf, zette zich aan de kant van de familie Gelkinge en samen belegerden ze het huis van de prefecten. De bisschop onderhandelde en men kwam tot een wapenstilstand. Egbert bouwde zuidelijk van de stad een burcht maar Rudolf brandde het met zijn (Drentse) soldaten af. Zij joegen de prefect naar de Ommelanden, het Friese gebied ten noorden van de stad. De Friezen spanden samen en zetten de stad in brand. De familie Gelkinge, Rudolf, vele Drenten en vele Friezen verzamelden zich en belegerden de stad. Maar de prefect verdedigde zich met troepen van de bisschop. Bisschop Otto stelde een groot leger samen om de stad te heroveren. Niet alleen ridders uit Utrecht namen daaraan deel, maar ook uit Holland, Gelre, Kleef, Keulen en Munster. De bevrijdingsactie zou desastreus eindigen. In het moeras van Ane, in het zuiden van Drenthe kwamen het leger van de bisschop en Rudolf met zijn Drentse leger samen. Rudolf stond achter een weide op een kleine heuvel en schreeuwde met harde stem naar de ridders verderop. Deze werden zo kwaad, dat ze op hun paard sprongen en hem wilden aanvallen. De weide was erg moerassig, dus de ridders bleven vast zitten. De bisschop en honderden ridders werden gedood. De nasleep van dit conflict duurde nog tot 1258 en is ook bekend als de Fries-Drentsche oorlog. Het uiteindelijke gevolg van deze strijd was dat het gezag van de bisschop in Drenthe en de stad Groningen vrijwel geheel verdween.

In de Ommelanden leidde het ontbreken van een landsheer tot het ontwikkelen van aspiraties bij rijkere geslachten. Er had zich in de middeleeuwen een systeem ontwikkeld waarbij iedere vrije boer bij toerbeurt belast werd met de rechtspraak voor het gebied waarbinnen zijn heerd (boerderij) lag. Dit recht om tot rechter benoemd te worden was oorspronkelijk aan de boerderij gebonden, maar later werd dit soort rechten ook los van de boerderij verkocht. Door de rechten van meerdere heerden te verwerven kon men vaker aan de beurt zijn. Uiteindelijk konden alle heerden waaraan het recht was verbonden in een hand geraken. De geslachten die daarin slaagden gingen op den duur ook ambities buiten het eigen dorp najagen. Als hoofdeling zagen zij zich zelf als heer over hun dorp, soms dorpen. De meest succesvolle, de Gockinga's in het Oldambt en de Addinga's in het Reiderland, leken er in te slagen om het hele landschap te zullen beheersen. Anders dan in het naburige Oost-Friesland, waar de Cirksena's het uiteindelijk tot graaf wisten te brengen, slaagde uiteindelijk geen enkel geslacht in het volbrengen van die ambitie. De Gockinga's kwamen in conflict met de stad, en de Addinga's zagen hun Reiderland grotendeels verdrinken in de zich steeds verder uitbreidende Dollard.

In de late middeleeuwen kwam in de Ommelanden de Ommelander adel op, die een belangrijke rol ging spelen in het dagelijks leven van die dagen. De jonkers bouwden grote landhuizen die ook wel borgen genoemd worden. De voornaamste families, bijv. de Van Ewsum's en de Ripperda's, bouwden zelfs hele kastelen als De Oort en de oorspronkelijke Nienoord. De stad ontwikkelde zich meer en meer tot een handelscentrum. Om die positie te beschermen en uit te breiden streefde de stad naar invloed op de omliggende gebieden. 

Nittersum te Stedum

Groningen (1400 - 1800)

laatst bijgewerkt: 19-12-08

colofon