13.304 |
De auto |
Verkeer en vervoer; autoraces
Na allerlei experimenten kwam in 1886 de Duitser Karl Benz met een benzinemotor op een wagentje. De mensen spraken vol verbazing over deze "wagen zonder paarden". Het moest worden bestuurd met een stang. De motor was drie en een half maal zo sterk als een paard en de snelheid was 12 kilometer per uur. De bestuurder was uitgedost met een dikke pels, stofbril en pet met oorkleppen. De dame naast hem droeg een dikke sjaal om haar hoed. Dit alles was wel nodig, want de wagen had nog geen voorruit en men zat hoog in de open lucht. D auto was in het begin helemaal niet populair. Auto's maakten veel lawaai en verspreidden "kwalijke" dampen. De wegen waren ook helemaal niet op auto's berekend. De meeste wegen op het platteland waren onverhard, waardoor een automobiel veel stof opjoeg. Een automobiel was ook erg duur. Alleen zeer welgestelden konden er zich een veroorloven. In 1897 reed er voor het eerst een "automobiel" door de straten van Amsterdam. Een journalist beschreef dit gebeuren als volgt: Een zonderling voertuig, dat met gepaste bewondering door velen werd aangegaapt, bewoog zich hedenochtend langs de Nieuwe Zijds Voorburgwal, waarschijnlijk ook door andere straten. 't Ding, dat verre van sierlijk was, had de snelheid van een paard in gematigden draf, en valt niet beter te vergelijken dan met een bedstee op wielen. Het is - naar wij geloven - een der eerste automobielen, die zich aan het oog van de Amsterdammers vertoonde. Voorafgegaan door twee agenten, maakte het voertuig "poeffend en puffend en kanonknallend" een rondrit door de stad. De mensen keken vol bewondering naar de chauffeur, die kalm op de bok van het duivelsding zat. Men zei dat het voertuig wel 15 kilometer per uur haalde. Natuurlijk was die auto nog lang niet volmaakt. De eerste auto's zagen er uit als rijtuigen zonder paard. De chauffeur zat ook net als een koetsier op de bok aan het stuur. De wielen hadden massieve banden, zodat de wagen erg hotste en schudde. Verder was hij van voren open. Er zat geen voorruit in. De bestuurder en de passagiers pakten zich dus flink in voor ze vertrokken en ze droegen een stofbril. de wegen buiten de stad waren namelijk niet best, waardoor de auto, vooral in de zomer, enorme stofwolken opwierp. Overal werd geknutseld en verbeterd en er verschenen sterkere en snellere automobielen op de wegen. Ze werden stuk voor stuk met veel zorg met de hand gemaakt en waren zee kostbaar. Daarom konden alleen de zeer rijken zich een automobiel permitteren, want zo'n automobiel kostte al gauw ƒ 5000,00 en een gewone arbeider verdiende toen niet meer dan een tientje in de week. Vooral ook door de autoraces tussen de verschillende Europese steden tussen 1886 en 1903, werd de automobiel enorm populair. De meeste automobielen werden geproduceerd in Frankrijk. Autofabrikanten als Renault exporteerden hun automobielen over de hele wereld. Voor 4 miljoen franc in 1899, voor 9,5 miljoen in 1900 en voor 16 miljoen in 1901. In 1902 kregen de Franse fabrikanten concurrentie van autofabrikanten in Duitsland en Engeland. Ook in Nederland ontstond er een automobielindustrie: Spijker. Na de Eerste Wereldoorlog verschenen in de eerste Fords met versnellingshendel en vier zitplaatsen op de Nederlandse wegen. Ze waren oerlelijk, humeurig, koppig, sputterend, maar ze kostten slechts ƒ 1750,00. Uit Engeland kwamen de nog kleinere en nog goedkopere Austins en Minors. In 1924 reden er in de VS al 10 miljoen T-Fords over de wegen. In 1927 kwam de Ford A uit, een aan de lopende band gemaakt automobiel met verbeterde schokbrekers, remmen op vier wielen, ruitenwissers, een snelheidsmeter, stoplichten, kortom alles was vernieuw, behalve de vorm en de prijs. De A-Fords waren te koop in vier kleuren. laatst bijgewerkt: 06-08-02 |