10.010 |
Arbeiders |
Klik hier voor de framepagina |
Arbeiders werden in de 19e eeuw beschouwd als derderangs burgers. Zij telden niet mee in de maatschappij. Zij hadden niets te zeggen en ze mochten nergens over meepraten of over meebeslissen. Zij hadden geen rechten. Het grauwe leven van de arbeiders bestond uit 12 tot 16 uur per dag hard werken in de fabriek, in de werkplaats of op het land. Werkdagen van 13 tot 15 uur. 's Zaterdags werd er ook gewerkt en soms ook 's nachts. Behalve in fabrieken werkten er ook veel mensen als klerk op een kantoor. Veel vrouwen en meisjes werkten als dienstbode of in een confectieatelier. Als het druk was in de fabriek, gebeurde het wel dat er van 's ochtends 2 uur tot 's avonds 10 uur werd doorgewerkt. Knechten moesten soms 100 uur in de week werken. In de fabrieken werkten ook veel kinderen, vooral in de textiel-, kaarsen- en sigarenfabrieken. Zij gingen zelden of nooit naar school. De arbeiders verdienden zo weinig dat ze net de huur konden betalen en wat goedkoop eten konden kopen. Als er nieuwe kleren nodig waren, moest er op het eten worden bezuinigd. Ze woonden op goedkope huurkamertjes, in kelderwoningen, pakhuizen of in goedkope slecht gebouwde huisjes in smalle stegen. Het was dan ook geen wonder dat de meeste arbeiders er ongezond en uitgeput uit zagen. De meesten van hen konden niet lezen of schrijven. |
![]() |
|
Links: Dienstmeisje op de Herengracht, 1894; schilderij van Isaac Israels |
laatst bijgewerkt: 01-08-02 |