5516

Gent

De naam Gent zou afkomstig zijn van de Keltische waternaam Gond => Germaans Gand => Latijn Gandavum.De rivieren stroomden en kronkelden in een gebied waar veel gronden periodiek onder water liepen (de meersen) en die dus niet ideaal waren voor landbouw, maar beter geschikt voor schapenteelt.
In de eerste eeuwen van onze jaartelling, tijdens de overheersing van de Romeinen, bestond er een vrij belangrijk dorp op hoge zandrug dat zich uitstrekte van Eenbeekeinde in Destelbergen tot het punt waar Leie en Schelde samenvloeien. De mensen woonden er veilig beschermd tegen het water. Verderop langs de Schelde, op de Blandijnberg, bevond zich een Romeinse villa. Het aanzienlijk gebouw dat (naar een zekere Blandius, één van de bezitters) Blandinium of Blandijn werd genoemd, fungeerde daar allicht als centrum van een grote landbouwuitbating. De grote Germaneninvallen van 406/407 betekenden het einde van de Romeinse bezetting. In de valleien van Leie en Schelde vestigden zich daarna voorgoed Germaanse volkeren die men tot de Salische Franken rekent.

In de jaren 629-639 verbleef hier de geloofsverkondiger Amandus. Hij was een voormalige edelman, afkomstig uit Aquitanië. Hij kwam met brieven van de Frankische koning Dagobert I (623-634), waardoor het hem toegestaan was de bewoners van de Gentse regio desnoods te dwingen zich te laten dopen. Zoals vele van zijn tijdgenoten zal de ondernemende Fransman per schip hebben gereisd langs Leie of Schelde. Maar toen hij aan wal wou gaan bij Ganda, de plek waar zich thans de ruïnes van de Sint-Baafsabdij bevinden, wierp de vijandige bevolking hem terug in het water. Hij trok zich dan wat verderop langs de Schelde enige tijd terug in een klein klooster met bidplaats, vermoedelijk op de Blandijnberg, de plaats waar later de Sint-Pietersabdij zou verrijzen. Tot een plaatselijke gezagdrager op zekere dag in Ganda een ter dood veroordeelde liet ophangen. Amandus liet hem heimelijk van de galg afhalen en overbrengen naar zijn klooster. Door gebed wist hij hem weer tot leven te wekken. Dit mirakel was blijkbaar zo overtuigend, dat de inwoners van de streek zich vrijwillig lieten dopen en de heidense cultusplaatsen vernielden. Meteen was de kerstening van de Gentse bevolking een feit. 

Daarop stichtte Amandus samen met zijn vriend en volgeling Bavo - alweer een voormalige edelman, afkomstig uit Haspengouw - twee kloosters, die van Sint-Baafs (625 - 650) en die van Sint-Pieters )na 650). Had de heilige man maar een dagboek bijgehouden! Toen de beide Gentse abdijen later mekaars grote rivalen waren, hebben zij zich verbeten ingespannen om hun 'eerste-geboorterecht' te bewijzen. Diefstal van relikwieën en vervalsing van oude oorkonden waren eeuwenlang schering en inslag. Zelfs tot vandaag toe doet de vraag welke abdij de oudste is nog steeds veel inkt vloeien bij geschiedkundigen.

De Sint-Baafs- en Sint-Pietersabdij hebben veel bijgedragen tot de bloei van de stad. De beide abdijen richtten de eerste kerken op voor de landelijke domeinbewoners, namelijk Sint-Martinus op Ekkergem en Heilig-Kerst vlakbij de Sint-Baafsabdij. Sint-Pieters en Sint-Baafs kenden een tijd van hoge bloei onder de regering van keizer Karel de Grote. Niemand minder dan diens beroemde vertrouwensman en biograaf Einhard werd in 815 door Lodewijk de Vrome aangesteld tot lekenabt van de twee Gentse abdijen. Hij bezorgde ze het statuut van koninklijke instellingen. Als een echte moderne manager legde hij de basis voor hun latere ontwikkeling tot de belangrijkste abdijen van Vlaanderen. De bevolking van Gent bestond voornamelijk uit horigen van de Sint-Baafsabdij die handel dreven voor hun heren. Maar de nederzetting werd in 879 verwoest door de vikingen. De overigen verhuisden wat verderop naar het westen, waar ze hun eigen handel konden drijven. In 851-852 en opnieuw tussen 879 en 883 verwoestten de Vikingen de stad en vestigden zich lange tijd aan de Schelde (ter hoogte van huidig Duivelsteen, Sint-Baafs, Biezekapelstraat, Wijdenaard).

De Oudburg, wat verderop gebouwd, diende als versterking tegen de vikingen. Hier liet de graaf van Vlaanderen in de tiende eeuw een burcht bouwen, voorganger van het Gravensteen. Eromheen leefden zijn horige leerwerkers. In de burcht werden de oogsten van de landerijen opgeslagen. Zo gebeurde het dat die oogsten werden verkocht aan de handelaars. Dit gebeuren vond plaats op twee markten die nog steeds bestaan: de Vismarkt (nu: Groentemarkt)en de Korenmarkt

Gent won aan handelscontacten en breidde uit tot aan de Oudburg (tiende eeuw n.C.). Zo ook groeide de bevolking aan. De ambachtslui uit de landelijke omgeving leefden van de wolnijverheid. Deze was verdeeld over een groot aantal landbouwnederzettingen aan de Noordzee. Door de hoge concentratie van arbeid in de stad en de verbetering van de weeftechniek ontstond een vernieuwde textielindustrie in de twaalfde eeuw. Waardoor Gent heel bekend werd.

laatst bijgewerkt: 18-12-07

colofon