4162

East-Anglia (600 - 900)

 Brittannië (577 - 600)
De Angelen bewoonden East-Anglia (Oost Angelen) in het uiterste oosten van Brittannië, midden in de huidige streken Norfolk en Suffolk (Noord-volk en Zuid-volk). 

Zie ook: Germanic invasions in Britain 

 

Redwald (616 - 625)

In die tijd werd East Anglia geregeerd door koning Redwald (voor 616-625). Hij was de vierde heerser ("bretwalda") over alle Angelsaksische koninkrijken ten zuiden van de Humber. Nadat hij in 616 Ethelfrith van Northumbria had verslagen en Edwin, die als vluchteling bij hem een tijd land toevlucht had gezocht, op de troon had geholpen,  bekeerde hij zich tot het Christendom, mogelijk tijdens zijn verblijf aan het hof van Ethebert van Kent. Nadat hij thuis was terug gekeerd, verzaakte hij echter zijn nieuwe geloof, ingegeven, aldus bede, door de raad van zijn vrouw en enkele 'slechte" leermeesters en liet het christelijke altaar in het heiligdom in Rendlesham vervangen door een heidense. 

Voor hem was het christendom een god erbij en niet een god in de plaats van de goden die hij aanbad. Waarschijnlijk, maar niet zeker, was het Redwald die in Sutton Hoo een schitterende scheepsbegrafenis kreeg. De resten hiervan werden in 1939 blootgelegd (te vergelijken met een scheepsbegrafenis van een vikinghoofdman, z. afb. rechts)

Binnen 50 jaar had het christendom zich over heel Zuid- en Midden-Engeland verspreid. Deze snelle verspreiding had verstrekkende gevolgen. Het betekende de introductie van een geletterde elite, van geschreven bronnen, van scholen en van het Latijn als wetenschappelijke voertaal. Het is zeer waarschijnlijk dat de Kerk ook verantwoordelijk is geweest voor de verrassend snelle invoering van de geschreven wetsteksten en regels. 

Toch kregen de zendelingen soms te maken met flinke tegenslagen. In elk klein Engels koninkrijkje was het christendom aanvankelijk niet veel sterker dan het zwaard van zijn koninklijke beschermer. De dood of de nederlaag van een gedoopte vorst blies het geloof in de oude Angelsaksische goden vaak weer nieuw leven in. Grote verwarring bij Angelsaksen ontstond, door de touwtrekkerij tussen Italiaanse en Ierse monniken over het maken van bekeerlingen onder de Angelsaksen, de rechtsbevoegdheden van de Kerk in Engeland en de geloofsleer. 

Om het geschil bij te leggen riep koning Oswiu van Northumbrië een vergadering bijeen in Whitby in het jaar 663. Hier zetten de rivalen hun toekomst op het spel voor een kleine, maar beslissende ruzie over de datum van Pasen. De Ieren hadden die vastgelegd volgens een oude datumberekening. Koning Oswiu besliste in het gelijk van de Italianen, wat een belangrijke overwinning betekende voor paus Gregorius.

De nieuwbakken Christelijke koningen werden er door de religieuze autoriteiten van overtuigd dat geschreven wetsteksten en schriftelijk vastgelegde regels essentiële onderdelen vormden van het bestuur van een beschaafde christelijke maatschappij. Het mooiste voorbeeld van zo'n vroege door het christendom geïnspireerde oorkonde is het edict van de koning Hlothere uit het jaar 679. In dit geschrift, het oudste overgebleven originele exemplaar van dit soort, wordt de schenking van koninklijke rechten aan het klooster in Reculver vastgelegd.

De bekering van de lokale elite tot het christendom betekende ook de impliciete erkenning van het bestaan van een autoriteit die zich uitstrekte tot over de grenzen van de eigen stam. Het christendom met zijn hiërarchische structuur bood een model waarin de al bestaande ideeën over een vorm van centraal koningschap gestalte kon krijgen. Het resultaat was verbluffend. Een schriftloze samenleving bestaande uit een groot aantal elkaar bestrijdende stammen, veranderde binnen honderd jaar in een klein aantal centraal geregeerde christelijke koninkrijkjes, waarin de belangrijkste zaken schriftelijk werden afgehandeld en tenslotte binnen drie eeuwen in één christelijke Engelse staat.

Redwald was mogelijk de koning die werd begraven in Sutton Hoo, het Angelsaksisch koningsgraf dat in de jaren dertig werd ontdekt door archeoloog Basil Brown. Het graf, dat  de vorm had van een schip en vol met zat goud, zilver en wapens, is een van de belangrijkste archeologische vondsten van de 20e eeuw.  Van het schip zelf was niets meer over, behalve de vorm. Het was 30 meter lang en tot 5 meter breed. In de grafkamer lag een groot zwaard, een helm versierd met goud, een gouden riem en munten met een datum van rond het jaar 620. Menselijke resten werden er aanvankelijk niet gevonden. De technieken waren op dat moment nog niet ver genoeg gevorderd om dit zonder aanwezigheid van een skelet aan te tonen.

Op materieel gebied betekende het nieuwe geloof vooral een impuls voor de bouwkunst en de kunstnijverheid. Kerken, liturgische geschriften, religieus vaatwerk, heiligenbeelden en altaarstukken, dit alles moest in groten getale vervaardigd worden. Alleen al in de eerste eeuw van het Engelse christendom moeten er meer dan tienduizend kopieën van allerlei liturgische teksten vervaardigd zijn, de meeste naar voorbeelden uit de mediterrane wereld. Het oudste exemplaar, een evangeliarium dat Augustinus zelf uit Rome had meegebracht, is bewaard gebleven.

Links: Helm van Sutton Hoo, nu tie zien in het in het Royal Armouries museum in Leeds.

Edmund (855-870)

In 855 werd de 15-jarige Edmund koning van East-Anglia. Zijn voorganger, koning Offa, had namelijk besloten uit boetvaardigheid een pelgrimsreis naar Rome te maken. Zo ontving Edmund op kerstmis van het jaar 855 de kroon uit handen van bisschop Humbert.
Hij was een goede vorst. Hij maakte ernst met zijn godsdienstige overtuiging; wilde zijn onderdanen graag gelukkig en welvarend zien, en had hart voor de armen.
Helaas vielen juist in die tijd (866) de Noormannen East Anglia binnen. Op hun strooptochten lieten zij een spoor van bloed en verwoesting achter. Het schijnt zelfs dat de nonnen van een bepaald klooster - niet uit vrees voor de dood, maar veeleer uit vrees voor de schending van hun maagdelijkheid - zichzelf verminkt hebben door neus en lippen weg te snijden. Zo waren ze dermate onaantrekkelijk dat de overvallers vanzelf wel de lust zou vergaan. Het kwam hun allemaal op de dood door het zwaard te staan. In een eerste treffen wist Edmund de barbaren te weerstaan. Maar al gauw bleek dat de Noormannen in staat waren binnen de kortste keren verse troepen te laten aanrukken. Nadat hij had geprobeerd de Denen af te kopen besloot Edmund niet nodeloos het leven van zijn soldaten op te oferen. Hij ontbond het leger en hield zich zo lang mogelijk verborgen, maar uiteindelijk kregen zijn vijanden hem toch te pakken (870). Ze sleepten hem mee, bonden hem ergens aan een boom en gebruikten hem als schietschijf voor hun pijlschietoefeningen, zodat hij - volgens één van zijn wapendragers die het overleefde en er getuige van was - nog het meeste leek op een reusachtige egel. Uiteindelijk werd hij uit zijn lijden verlost doordat men hem het hoofd afsloeg. Hij was op dat moment 29 jaar.

laatst bijgewerkt: 17-11-07

colofon