2076

Zout en zoutbranderijen

De Lage Landen (1300 - 1400); Nijverheid in de Lage Landen (1300 - 1500)

Zout
werd gewonnen in Zeeland uit het veen dat langs de kust voor de dijken lag. Het werd verbrandt, waarna wordt de as werd besprenkeld met zeewater. De pekel werd daarna weer uitgedampt. Dit zout was veel beter dan het Franse zout en er ontstond dan ook veel vraag naar. Toen later de Hollanders zelf haring gingen kaken, konden de zoutbranderijen niet genoeg aanleveren. Het weggraven van het veen voor de dijken had echter rampzalige gevolgen: bij hoge vloed worden de golven niet meer afgeremd. De dijken bezwijken en grote stukken land worden overstroomd. 

Tot in de 16e eeuw werd door zoutbranden zout gewonnen op de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden. Dat gebeurde door het zoutbranden: de veengrond, die door het zeewater erg zout geworden was, gooiden de boeren in het vuur. Het veen verbrandde, het zout bleef over. Hierdoor werd echter enorm veel schade aangericht. Door de diepe putten die gegraven werden, verzwakten de dijken. 

Bij de St. Elizabethsvloed (1421) braken de dijken van de Grote Waard door en het land verdween voorgoed onder de golven. In Zeeland verdween de stad Reimerswaal in de Ooster-Schelde ten gevolge van het zoutbranden. Het zoutbranden weliswaar verboden, maar men trok er zich niets van aan. Pas toen Frans en Portugees zeezout zo goedkoop werden dat het zoutbranden niet meer loonde kwam er een eind aan.

 

Onder de zeeklei zat namelijk een dikke laag veen, die doortrokken was met zout water. De mensen groeven dit veen af, lieten het opdrogen en verbrandden het. Er bleef dan as met zout over. Die as werd vermengd met zeewater en in grote ijzeren ketels gedaan. De ketels stonden in grote houten schuren (zoutketen). Als het zeewater verdampt was, bleef er zout over. Door het weggraven van het veen werden de dijken zwakker. Bij de grote Sint Elizabeth vloed braken ze en het land erachter overstroomde.

laatst bijgewerkt: 03-12-03