5231 De Franse kroon grijpt in (1226 - 1233)
De Franse kroon grijpt in
Raymond VII werd gesteund door Toulouse maar in de rest van zijn gebied verloor hij één na één zijn medestanders. Zelfs de grote verzetshelden van de eerste kruistocht, zoals de Cabarets, leken het op te geven. Je zou hieruit kunnen besluiten dat de katharen het pleit verloren hadden en het einde van de religie er aan kwam. Maar nee, de kathaarse religie bloeide als nooit tevoren! In Pieusse bij Limoux werd op een concilie zelfs een nieuw bisdom gecreëerd: dat van Razès. Samen met de reeds bestaande (Agen, Albi, Carcassonne en Toulouse) waren het er voortaan vijf. Bisschop wordt Benoît de Termes. De kathaarse gelovigen waren talrijker dan ooit, toch opmerkelijk na 15 jaar vervolging en op het moment dat hun verdedigers de handdoek in de ring leken te gooien.

Op 17 mei 1226 vertrok de kruistocht vanuit Bourges. Meer dan 50.000 ruiters, zo zeggen ons tenminste de historische bronnen maar naar goede gewoonte zal dat wel enigszins overdreven zijn. Toch waren zo goed als alle grote baronnen van het koninkrijk aanwezig, zij het niet allemaal met evenveel overtuiging. We weten dat Thibaut de Champagne allerminst enthousiast was over de campagne. Om zijn ongenoegen te laten blijken was hij al een flink stuk te laat gekomen op de afspraak. Onder de deelnemers waren ook een aantal veteranen uit de eerste kruistocht zoals Bouchard de Marly en, uiteraard, Amaury en Guy de Montfort. De kolonne trok zonder problemen zuidwaarts en bereikte op 28 mei 1226 Lyon. Proviand en materiaal werden ingescheept en het voetvolk trok zuidwaarts langs de linker Rhône-oever. Op zondag 6 juni bereikten de eerste voorposten Avignon waar hen een onwelkome verrassing wachtte. Om het met de woorden van Michel Roquebert te zeggen: "Ze zochten tevergeefs naar de bloementapijten, er waren geen kinderen met guirlandes, er wapperden geen welkomstwimpels op de muren en er was geen trompetgeschal om de Franse koning te begroeten. Bovendien waren de poorten potdicht..."
Raymond VII was ondertussen in de diplomatieke tegenaanval gegaan. Het had hem niet al te veel overtuigingskracht gekost om zijn oude bondgenoten te overhalen opnieuw zijn kant te kiezen. Avignon weigerde de doorgang aan het koninklijk leger. De koning was woedend maar er zat niets anders op dan de stad te belegeren. Het hele leger stond op de linkeroever en de toegang tot de enige brug in de wijde omgeving lag binnen de stadsmuren. Drie maanden lang zou een dapper Avignon de kruistocht blokkeren. Ondanks de plechtige sermoenen van pauselijk legaat de Saint-Ange tegen de stad en haar inwoners, waarin hij ze er van beschuldigde “vijanden van de kerk” en een “ketters nest” te zijn.

De Franse koning had ook een diplomatiek probleem. Avignon was een leengoed van de Duitse keizer en de paus had er voor gewaarschuwd die absoluut niet voor het hoofd te stoten. Frederik II reageerde bijzonder snel en beklaagde zich bij de paus dat een aantal steden die Raymond VII van hem in leen had, wederrechtelijk bezet waren door de Fransen. De paus antwoordde dat aan de keizerlijke rechten niet zou worden getornd en dat het maar een tijdelijke maatregel was om de streek te zuiveren van ketters. “Ketters” moet hier gelezen worden als “bondgenoten van Raymond VII”. In de Provence waren helemaal geen katharen...

De belegering van Avignon verliep intussen niet zonder moeilijkheden. Er brak een epidemie van dysenterie uit die een paar duizend slachtoffers kostte (onder hen Bouchard de Marly) en ook de koning zelf werd ziek. Bovendien vond een aantal bevelhebbers dat hun “quarantaine” er nu wel opzat en ze vertrokken terug naar huis. Onder hen (niet verwonderlijk) Thibaut de Champagne. Ook in de stad werd de toestand stilaan onhoudbaar. Het voedseltekort werd nijpend en op 12 september gaf Avignon haar verzet op. De stad werd zwaar gesanctioneerd maar het koninklijk leger kon eindelijk via de brug naar de rechteroever...

Zonder noemenswaardige tegenstand trok de colonne via Nîmes en Béziers naar Carcassonne. Raymond Trencavel en de graaf van Foix hadden de stad inmiddels verlaten en zich teruggetrokken in Limoux. Andere Occitaanse edelen bleven toestromen om zich te onderwerpen. Ook Jourdain de Cabaret was onder hen maar onderweg werd hij opgepakt door Toulouse-getrouwen en opgesloten. Hij zou zijn gevangenschap niet overleven.

Van Carcassonne ging de tocht naar Pamiers en Castelnaudary. Van militaire actie was nauwelijks sprake maar de diplomatie draaide op volle toeren. 

In Castelnaudary boog het leger af naar het noorden: Louis VIII gaf het op... Hij besefte dat hij door het oponthoud bij Avignon er niet zou in slagen voor de winter Toulouse in te nemen en, nog altijd ziek en verzwakt, wilde hij de winter niet in het zuiden doorbrengen. Via Lavaur trok de kruistocht naar Albi waar de koning het bevel overdroeg aan zijn neef Humbert de Beaujeu. Die zou ter plekke overwinteren met wat er van de kruistocht bleef en de koning zou de volgende lente terugkeren om de campagne verder te zetten, maar op de terugweg, in Montpensier, stierf Louis VIII op 8 september 1226 aan ziekte en oververmoeidheid.

De kruisvaarders waren nauwelijks weg, op een kleine troepenmacht na, of het was gedaan met de zuidelijke onderwerping. De dood van de koning deed daar nog een schepje bovenop. De nieuwe koning, Louis IX, was nauwelijks 12 en zijn moeder, regentes Blanche van Castillië, had het in eerste instantie te druk met haar eigen opstandige baronnen. Bij Limoux, waar Raymond Trencavel en de graaf van Foix zich hadden verschanst, braken de eerste schermutselingen uit. 

Een veertigtal “faidits” waaronder Pierre-Roger de Mirepoix, hadden de stad stevig in handen maar over het eigenlijke verloop van de gevechten vertellen de historische bronnen weinig of niets. 

Een tweede front werd geopend in de Montagne Noire bij Cabaret. De twee “coseigneurs” , Pierre de Laure en Pierre-Roger de Cabaret hadden hun vesting na het vertrek van Amaury de Montfort opnieuw opengesteld voor de katharen en de kathaarse bisschop van Carcassonne had er zelfs zijn zetel gevestigd. Ook deze plaats werd zwaar verdedigd door een aantal “faidits”. Humbert de Beaujeu belegerde de burcht maar hij was niet de eerste die er zijn tanden op stukbeet. Toen twee jaar later Cabaret toch aan het koninkrijk wordt overgedragen, zouden de burchtheren er persoonlijk voor zorgen dat de hele kathaarse gemeenschap vooraf in veiligheid werd gebracht.

Ook Raymond VII liet zich niet onbetuigd en legde de meestal zeer kleine Franse garnizoenen in een aantal verstekte plaatsen het vuur aan de schenen. Een veelbetekenende ontwikkeling deed zich voor in Narbonne waar aartsbisschop Pierre Amiel in 1227 een concilie bij elkaar riep om, zoals verwacht, de excommunicatie van Raymond VII, de graaf van Foix en Raymond Trencavel te bevestigen. Maar er stond nog een andere maatregel op het programma. Onderzoekscommissies zouden voortaan in elke parochie de jacht op de ketters coördineren. Het was de prille aanzet van wat later de inquisitie zou worden... De kerk zat ondertussen in een ongemakkelijke positie. Het had bloed, zweet en tranen (en veel geld) gekost om de kruistocht op gang te krijgen en nu dreigde ze opnieuw te stranden. Louis VIII was dood en zijn weduwe Blanche leek zich voorlopig niet met het zuiden te willen bemoeien, ondanks het aandringen van de paus (nu Gregorius IX). Blanche had andere katten te geselen.

Toch was de kruistocht niet helemaal verloren en dat had de paus vooral te danken aan Humbert de Beaujeu. Deze “ijzervreter” toonde zich een waardig opvolger van Simon de Montfort. Hij ging er letterlijk “met vuile voeten door”. Toen hij na een belegering Labécède verovertde liet hij zonder meer de hele stad uitmoorden. Deze Beaujeu zou in 1228 het duivelse plan opstellen dat uiteindelijk Raymond VII op de knieën zou krijgen. In de wijde omgeving van Toulouse werd alles vernietigd, wijngaarden, velden, veestapels. Beaujeu kreeg daarvoor de gretige hulp van troepen uit Bordeaux want de concurrentie in de wijnhandel bestond toen al! Toulouse werd als het ware compleet geïsoleerd, niemand kon er nog in of uit. Na deze “heldendaad” trok Beaujeu richting Pamiers met de bedoeling het graafschap Foix aan te pakken. Maar voor het zover kwam was de kruistocht achter de rug...
Regentes Blanche was zich opnieuw met de zaak gaan bemoeien en onderhandelde met pauselijk legaat Romain de Saint-Ange over een stopzetting van de gevechten. De weerstand van de graaf van Toulouse was groter dan verwacht, de kruistocht duurde veel langer dan voorzien en dat kostte handen vol geld. Bovendien had Blanche een zekere sympathie voor Raymond VII die bovendien haar neef was (hun moeders waren zusters).
Blanche zag een complete vernedering van de graaf van Toulouse niet zitten en zocht naar een oplossing waarbij niemand gezichtsverlies leed. 

Ook de paus was wel te vinden voor zo’n oplossing want na bijna 20 jaar was het duidelijk dat de kruistocht de aantrekkingskracht van de kathaarse religie alleen maar had doen toenemen. Er moesten dus andere middelen gevonden worden. Voor het eerst dook het idee op van een huwelijk tussen Jeanne van Toulouse, enig kind van Raymond VII en “een broer van de koning" waarbij in eerste instantie aan Robert d’Artois werd gedacht. Het graafschap Toulouse zou op die manier hoe dan ook in de invloedssfeer van het huis Capet komen. Beide kinderen waren wel familie van elkaar (met dezelfde overgrootouders) maar daar kon dispensatie voor bekomen worden, de paus zou daar zeker niet moeilijk over doen...

Raymond’s kon moeilijk weigeren, de vernielingen van Humbert de Beaujeu geven hem weinig ademruimte.
Van Raymond werd gevraagd dat hij voor de gebieden die onder zijn controle bleven de feodale eed van trouw aflegde tegenover de koning (iets wat hij in 1222 zelf al had voorgesteld aan Philippe-Auguste).Raymond VII verklaarde zich op voorhand akkoord maar dat had hij misschien beter niet gedaan.

Beide partijen onderhandelden in Meaux en vrij snel volgden er resultaten. Er was absoluut geen sprake meer van de afzetting van de graaf van Toulouse maar zijn graafschap zou wel heel wat kleiner worden. Het zou bestaan uit het (katholieke) bisdom Toulouse met uitzondering van het gebied dat door Simon de Montfort aan Guy de Lévis was toegewezen (de heerlijkheid Mirepoix) en verder uit de bisdommen Rodez, Agen en Cahors (buiten de stad Cahors zelf). Van het bisdom Albi kreeg Raymond de rechteroever van de Tarn en de koning de linkeroever, inclusief de stad Albi. Al de rest van Raymond’s gebied werd toegewezen aan de koning en het markizaat Provence aan de paus. Er kwam een huwelijk tussen Jeanne van Toulouse en Alphonse lll de Poitiers, één van de broers van de koning. Verder werd bepaald dat Jeanne de bezittingen van haar vader zou erven, ook al zou hij nog kinderen krijgen. Alleen als Jeanne kinderloos zou overlijden en Raymond VII had wel kinderen, dan zouden die het graafschap erven. Als zowel Jeanne als Raymond kinderloos zouden overlijden, dan zou het graafschap naar de koning of naar zijn broer gaan. Een amnestieclausule bepaalde dat de “faidits” hun gebieden opnieuw mochten innemen als zij een eed van trouw zweerden aan de koning en de paus, m.a.w. als zij geen ketter waren. Daarbuiten werden aan Raymond nog een aantal zware financiële voorwaarden opgelegd. Er werd in Toulouse een universiteit opgericht op zijn kosten en hij moest aan een aantal abdijen zware schadevergoedingen betalen.

In januari 1229 werd in Parijs het definitieve vredesakkoord ondertekend. Maar de Franse koning was niet tevreden met een papieren vrede, hij wilde garanties dat het verdrag ook effectief zou worden uitgevoerd, vooral dan wat de afbraak van de muren van Toulouse betreft en het toevertrouwen van Raymond’s dochter Jeanne aan het Franse hof in afwachting van haar huwelijk. Als waarborg zouden een aantal hooggeplaatste figuren, waaronder Raymond VII zelf, als “gijzelaar” in Parijs blijven. Niet dat ze werden opgesloten maar ze mochten de stad niet uit zolang niet aan de belangrijkste voorwaarden was voldaan. Na anderhalve maand werd de “luxe-gijzeling” opgeheven en kon Raymond terug naar Toulouse.

Zijn vazallen waren erg onder de indruk van de zware eisen, het was voor hen duidelijk dat de graaf onder dwang had getekend. Maar Raymond zou Raymond niet zijn als hij zich bij de situatie zou neerleggen. Zeer vlug zou duidelijk worden dat hij helemaal niet zinnens was zich aan alle clausules van het verdrag te houden. Militair optreden tegen de ketters was op zich al niet eenvoudig, een belangrijk deel van zijn hoge officieren, baljuws en seneschalken was overtuigd kathaars en ook Raymond zelf voelde er niets voor een jacht op ketters te beginnen.

Een ander probleem vormde het markizaat Provence dat hem door de kerk was afgenomen. Om een kans te maken het ooit nog terug te kunnen krijgen was hij wel verplicht zich als goed katholiek en trouwe volgeling van de paus te gedragen. Maar daar was het probleem allesbehalve mee opgelost want het markizaat was eigenlijk een leen van de Duitse keizer en dat was... de aartsvijand van de paus! 
Dan was er nog de opvolging. Als hij de overeenkomst waarbij zijn graafschap vroeg of laat bij het Franse koninkrijk terecht zou komen wilde aanvechten, moest hij absoluut een wettelijke mannelijke nakomeling hebben. Vermits dat niet lukte met Sancie d’Aragon was de enige mogelijkheid het huwelijk laten ontbinden en hertrouwen. Maar voor zo’n ontbinding was de toestemming van de paus nodig en die zou in ruil daarvoor ongetwijfeld belangrijke toegevingen vragen. Bovendien was het zeer onwaarschijnlijk dat de Franse koning dat plannetje niet zou doorzien.

De uitvoering van het verdrag verliep intussen niet soepel. De katholieke bisschop van Toulouse, die zich oppermachtig voelde, begon al snel zeer repressieve maatregelen tegen de katharen te nemen, daarin gesteund door de pas opgerichte universiteit. De studenten namen dat niet en kwamen in opstand tegen hun professoren. Raymond VII deed er nog een schepje bovenop door te weigeren het geld vrij te maken waarmee hij volgens het verdrag de professoren moest betalen. Uiteindelijk kwam het bijna tot een open strijd tussen de katholieke geestelijkheid en de bevolking. Overleden verdachten van ketterij werden opgegraven om alsnog te worden verbrand maar ook de levende ketters werden meedogenloos vervolgd en opgepakt. Waarna zij niet zelden door de bevolking opnieuw werden bevrijd.

In april 1233 besliste paus Gregorius IX dat het zo niet langer kon. De strijd tegen de ketters moest op een doordachte en gestructureerde manier gebeuren en dat was onmogelijk zolang elke bisschop zijn eigen “strategie” ontwikkelde. De bisschoppen werden van deze taak ontheven en voortaan zou een permanente rechtbank, bestaande uit speciaal daarvoor aangeduide monniken, vooral dominicanen, de vervolging van de ketters overnemen: de inquisitie was geboren.
Dat betekende absoluut niet dat de rust in de steden terugkeerde. Integendeel. Buiten Toulouse was er ook onrust in Carcassonne, Albi en Narbonne. Raymond VII zelf stak zijn afkeer voor het nieuwe instituut niet onder stoelen of banken. Op 10 oktober vonden de consuls van Toulouse dat het welletjes geweest was en lieten inquisiteur Guillaume Arnaud uit de stad zetten, een kleine maand later gevolgd door de andere dominicanen. Ze werden door een woedende menigte de stad uitgejaagd en moesten noodgedwongen vluchten naar Carcassonne. Het zou enkele maanden duren voor de paus er in slaagde ze te laten terugkeren.
De toestand voor de katharen begon intussen steeds onheilspellender te worden, maatregelen drongen zich dus op.

Montségur (1233 - 1242)

Gemaakt: 12-08-05

colofon