236

Longvissen (Dipnoi)

Gewervelde dieren Vissen Ostreichthyes (Beenvissen) Dipnoi (Longvissen))

Uit de eerste Beenvissen (Osteichthyes) die in het Siluur waren ontstaan, ontwikkelden zich aan het eind van het Devoon (ca. 350 miljoen jaar geleden) de Longvissen (Dipnoi), die worden ingedeeld bij de subklasse Sarcopterygii (vleesvinnige vissen). Uit fossiele resten kunnen we opmaken dat er overal op de wereld wel eens longvissen geleefd hebben. 

De Longvissen zijn steeds dezelfde vissen. Bij deze vissen heeft de zwemblaas de functie van de kieuwen overgenomen. Dus de huidige Longvissen zijn geen afstammelingen van deze rassen. De moderne Longvissen zijn aalvormig en 1 meter tot 1.80 meter lang. De zwemblaas mondt ventraal uit in de slokdarm en fungeert als long.  De neusopeningen staan in verbinding met de mondholte. Het zijn zoetwaterbewoners. In de droge tijd graven de dieren zich in de modder in, omgeven zich met een cocon van opgedroogd huidslijm en ademen lucht door de daarin openblijvende mondopening. Gaan de plassen en rivieren weer water bevatten, dan kruipen de vissen weer naar buiten. Het zijn vleeseters.

Tegenwoordig zijn er 6 soorten Longvissen bekend: één soort leeft in Zuid-Amerika (Amazonebekken), één in Australié en vier soorten leven in de rivieren van tropisch Afrika. De Australische longvis (Neoceratodus) is de primitiefste van de zes. Het is een forse vis, die bijna 2 meter lang kan worden bij een gewicht van 45 kg. Zijn lichaam is bedekt met grote schubben. Hij heeft maar één long. Hij kan ook in zuurstofrijk water overleven en hoeft dan niet naar de oppervlakte om adem te happen. Droogte kan hij niet overleven. Buiten water sterft hij al spoedig. De Australische longvis eet zowle dierlijk als plantaardig voedsel.

Klassen Kraakbeenvissen en Beenvissen (Vissen) (Pisces)

Klasse Chondrichthyes (Kraakbeenvissen)
orde Selacchii (Haaien en roggen)
orde Holocephali (draakvissen)
Klasse Osteichthyes (beenvissen)
subklasse Actinopterygii (straalvinnige vissen)
subklasse Sarcopterygii (vleesvinnige vissen)
orde Dipnoi (Longvissen)
Rechts: Long- en Pantservis
De grootste Afrikaanse longvis Protopterus Aethiopicus kan 2,10 m lang worden, maar haalt gewoonlijk niet meer dan een meter. Net als de Zuid-Amerikaanse Longvissen, zijn de Afrikaanse soorten meer aalachtig van vorm en hebben ze kleinere, in de huid ingebedde schubben. de soorten uit Zuid-Amerika en Afrika hebben gepaarde longen. Ze moeten lucht happen, hoe goed het water waar ze in leven ook van zuurstof is voorzien. De Zuid-Amerikaanse soort maakt tunnels in de modder als de rivier in de zomer uitdroogt.  Twee van de Afrikaanse soorten begraven zich in het zand en scheiden slijm af, dat zich verhardt tot een cocon, waarin aan het boveneinde een opening is uitgespaard. Zo brengen ze de zomer door in een zomerslaap. In die rustperiode gaat de ademhaling, zij het in mindere mate, door. De cocon is ingebed in de modder en staat via een opening met de oppervlakte in verbinding. De vis logt dubbelgevouwen met zijn kop en zijn staart aan het ondereinde van deze ademhalingsbuis. 

Tijdens de zomerrust absorbeert de vis zijn eigen spieren als voedsel voor zijn lichaam. Als de regen terugkomt en de rivierbedding wer volloopt, verlaat de longvis zijn cocon. De Zuid-Amerikaanse en Afrikaanse longvissen eten uitsluitend dierlijk voedsel. Plantaardig voedsel komt alleen per ongeluk wel eens mee naar binnen als ze naar kreeftachtigen en schelpdieren wroeten. De Afrikaanse soorten eten vooral slakken en daarnaast ook insectenlarven en kleine visjes.

Dat de Australische longvis zo primitief is, blijkt ook uit zijn voortplantingsgewoonten. Het vrouwtje zet haar eitjes willekeurig af tussen de waterplanten en geen van de beide ouder kijkt nog naar hun kroost om. De Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse longvissen daarentegen graven een hol in de modder, waarin het vrouwtje zo'n 5000 eitjes deponeert. Het mannetje past er dan op. Door met zijn lichaam een golvende beweging te maken veroorzaakt hij een waterstroom die de eitjes van voldoende zuurstof voorziet. Bovendien jaagt hij alles uit de buurt van het nest weg. De larfjes die uit de eitjes komen klimmen tegen de wanden van de nestholte op en blijven daar twee maanden lang verticaal met hun kopjes omhoog, hangen. De larven bezitten vier paar uitwendige kieuwen, die geleidelijk weer verloren gaan. Het eerste paar verdwijnt in de eerste maand, de rest in de volgende., althans bij de Zuid-Amerikaanse longvis. De Afrikaanse soorten doen er verschillende maanden over om hun uitwendige kieuwen kwijt te raken. Bij de Australische soort ontbreken de kiewen. 

Laatst bijgewerkt: 16-12-04

colofon