587

Cyprus (ca. 9500 - 6000 v. Chr.)

Nieuwe Steentijd in Europa
Het eiland Cyprus werd pas aan het eind van het Paleolithicum door jagers bewoond, waardoor de voor een eiland typerende dwergzoogdieren, bijvoorbeeld  lang zouden overleven.  
De definitieve bewoning van het eiland volgt noch voor 8.200 v. Chr. met mensen opnieuw afkomstig uit de Levant (het kustgebied langs de oostelijke Middellandse Zee). De kolonisten brengen emmertarwe en eenkoorn mee en buiten huisdieren zoals de hond, de kat, het rund, de Cypriotische moeflon en de geit, brengen ze ook het damhert mee naar Cyprus. Waarschijnlijk hebben zij de dwergfauna (het Cypriotische dwergnijlpaard (Phanourios minutis) en de Cypriotische dwergolifant (Elephas cypriotes)) uitgeroeid. Aetokremnos is tot op heden de enige site uit deze periode.
Op het eiland (in het Troödosgebergte) in het wild de Cypriotische moeflon (Ovis gmelini ophion), een gedomesticeerde wilde tak van het schaap. Deze moeflons worden gekenmerkt door hun omvang, gewicht, hoornafmetingen en kleur. Hun hoorns verschillen van die van de Europese moeflon doordat ze naar achteren gekromd zijn.
De veeteelt lijkt al vlug te zijn opgegeven, door de waterschaarste op het eiland (er is maar één echte rivier op Cyprus). De nederzettingen (o.a. Khirokitia, Shillourokambos, Kastro, Tenta) bestonden uit ronde huizen met de typische terrazzovloeren (bedekking voor vloeren, bestaande uit marmerkorrels of scherven die in al dan niet gekleurd cement of klei zijn gedrukt en na droging gepolijst.) Om zich van drinkwater te voorzien, werden bronnen in de rots uitgehouwen (Mylouthkia), zoals men dit ook rond deze tijd in de Levant kende (Atlit Yan). In de neolithische Khirokitia (Choirokoitia) - cultuur behield men de ronde hutten (tholoi), gemaakt van klei en takken met een fundering van steen. Een woning bestond meestal uit drie ronde hutten: één voor de mensen, één voor de dieren en één voor de gewassen. Op Cyprus zijn zo'n dertig neolithische nederzettingen gevonden, maar de best bewaarde archeologische site is die van Choirokoitia langs de autoweg tussen Lefkosia en Limassol.  

Links: Tholos van Choirokoitia / Khirokitia  

Geschiedenis van Cyprus - Wikipedia

De koepelvormige tholoi werden ook gebouwd door de boeren van de Late Halaf-cultuur (ca. 5900 v. Chr.) (Khirbet esh-Shenef en Arpachiyah). Ze werden waarschijnlijk gebruikt als woonruimte. Sommige hebben een diameter van 3-4 meter. Een aantal heeft muren die naar binnen toe gewelfd zijn zodat de tholos een 'bijenkorf'-vorm had. Weer andere tholoi hadden waarschijnlijk een plat dak.

Tholoi zijn ook gevonden op Kreta, in Spanje zoals La Cueva de Romeral en Los Millares en op Sardinië zoals de Santa Cristina Well Temple. De in de Myceense tijd op het Griekse vasteland gebouwde tholoi werden gebruikt als grafkamers. Eén van deze, het zogenaamde Schathuis van Atreus. Een verzameling van deze tholoi is gevonden in de streek Messinia in het westen van de Peloponnesos. Het schijnt dat de tholoi een emigratiepatroon vanuit het westen volgen in tegenstelling tot de Myceense invasie vanuit het oosten. Het is ook opmerkelijk dat de Homerische hymnen nooit naar deze indrukwekkende bouwwerken verwijzen, wat erop zou kunnen wijzen dat ze tot een volledig andere periode of beschaving behoren.

De opgraving bij Choirokoitia / Khirokitia is gelegen in het zuiden van Cyprus, ca. 32 km ten zuidwesten van Lárnaka. He is de grootste op het eiland gevonden neolithische nederzetting van het eiland en behoort tot de belangrijkste prehistorsiche opgravingen van het gehele oostelijke Middellandse Zeegebied. De ca. 60 tholoi zijn opgetrokken uit leem en stenen. De nederzetting lag op de helling van een lage heuvel, die aan drie zijden was omsloten door het riviertje Maroniou. Men denkt dat de nederzetting in haar grootste bloeitijd ca. 1000  heeft gehad. Waar zij vandaan kwamen is onzeker. Zij leefden van de akkerbouw en de jacht en hielden geiten, varkens en schapen. Zij gebruikten o.a. gereedschappen van obsidiaan (lavasteen), die niet op het eiland voorkomt. Dit en andere vondsten wijzen erop dat zij handelsbetrekken moeten hebben onderhouden met Kleinj-Azië. De hutten hadden een diameter tot 10 meter. Bij de opgraving zijn bij de ingang vier van deze hutten gereconstrueerd, maar deze worden, evenals die in het archäologisch museum in Lárnaka te zien zijn, door de archeologen zeer omstreden. Een verder raadsel zijn de skeletten, die onder de de stenen vloeren van de hutten waren begraven en bedekt waren met zware stenen. Waren de bewoners van de nederzetting bang dat de doden wel eens tot leven zouden kunnen komen en uit hun graf zouden oprijzen?. Ook de brede muur die het dorp in twee delen splitste heeft geleid tot verschillende theorieën. Vele archeologen menen dat deze diende als bescherming tegen vijandelijke indringers. in de tijd dat het dorp nog kleiner van afmeting was. Anderen denken dat het hier gewoon gaat om een dorpsweg.

In de buurt van Shillourokambos werd in 2004 door Franse archeologen een Neolithisch graf blootgelegd waarin behalve een man ook een gedomesticeerde kat was gelegd. Het graf dateert van circa 9500 jaar geleden. Blijkbaar hield de man zo zielsveel van zijn kat, dat hij zich samen met het dier heeft laten begraven. 
De katten die op dit eiland voorkwamen waren blijkbaar door de nieuwe bewoners van het eiland meegenomen uit het Syrisch-Palestijnse kustgebied die daar die al katten als huisdier hadden. Op een gevonden kleitablet wat een verhuisinventarisatie geeft stond bij de levende have ook een kat vermeld.

De eerste huiskatten stammen af van de Afrikaanse wilde kat, Felis silvestris lybica. Volgens de geschiedenisboekjes werd deze wilde kat pas rond 1900-2000 voor Christus tot huisdier gemaakt. Maar blijkbaar gebeurde dat al veel eerder. Het blootgelegde poezengraf stamt van ergens tussen het jaar 7500 en 7200 voor Christus.

Man en kat moeten een heel speciale band hebben gehad, om in de dood te worden herenigd. "Het feit dat de kat is begraven en geen sporen vertoont van slacht, doet denken aan begrafenissen van mensen en benadrukt het dier als individu," schrijven Jean-Denis Vigne en zijn collega's in het blad Science. Of het ging om een kater of een vrouwtjespoes, is niet meer te zeggen.

Toch is de vriendschap wel te verklaren, vinden de onderzoekers. Toen de mens ging landbouwen, zal hij immers last hebben gekregen van muizen. Die hadden het voorzien op zijn eerste voorraadjes graan. Het was dus een goed moment om vriendschap te sluiten met de kat. De poezen mochten de muizen komen wegjagen, en zullen daarvoor in ruil af en toe wat vlees of een aai hebben gekregen. Al een paar keer vonden archeologen losse poezenbotjes tussen de restanten van oude steentijddorpjes.

Het lijkt erop dat de kat al van meet af aan een heilig dier was. Met enige regelmaat duiken er bij steentijdopgravingen in het Midden-Oosten beeldjes van katten op, die doen vermoeden dat de kat werd vereerd. Ook de oude Egyptenaren aanbaden de katten en hun godin, Bastet.  Waarmee niet is gezegd dat de eerste poezen een luizenleventje hadden. Honden waren er bijvoorbeeld al. De hond werd al zo'n dertienduizend jaar geleden bondgenoot van de mensen, toen die nog rondtrekkende jager-verzamelaars waren. Hoe de kat uit het graf op Cyprus precies is gestorven, zal waarschijnlijk altijd een raadsel blijven. De kat was slechts acht maanden oud. En al vertoont hij geen slachtsporen, dat doet wel vermoeden dat het dier geen natuurlijke dood is gestorven. "De jonge kat is misschien gedood, met het doel om hem op dezelfde plek als de man te begraven," opperen de onderzoekers.

Maarten Keulemans  

Links: Het kattenskelet uit Cyprus, met grond en al opgegraven.(K. Debue)

Een man en zijn kat (onder), pal naast elkaar begraven. (P. Gerard) Naast het lichaam van de dode lagen grafgiften zoals schelpen, bijlen en vuurstenen.

De eerste bewoners van Cyprus waren jagers en vissers, die woonden in kleine ronde huizen met koepelvormige daken, waarvan de resten nu nog verspreid over het gehele eiland zijn teruggevonden. Een opmerkelijk aspect van hun cultuur was dat zij hun doden onder de vloeren van hun huizen begroeven. Opmerkelijk is het dat deze beschaving het gebruik van aardewerk nog niet kende. Pas vanaf de Sotira-periode werd er keramiek op Cyprus geproduceerd. De vroegste bewoners van Cyprus waren daarentegen meesters in het bewerken van steen. De stille getuigen daarvan zij de opgegraven prachtige kommen en menselijke figuurtjes (vergelijkbaar met de cultusbeeldjes van Çatal Hüyük)

Aan het eind van het 7e mill. v. Chr. raakte het eiland snel ontvolkt. Wat daarvan de oorzaak is geweest, is nog steeds een raadsel. Tot ± 4500 v. Chr. bleef het eiland vrijwel onbewoond. 

Cyprus (5000 - 3000 v. Chr.)

laatst bijgewerkt 16-01-07