1756

Athapascan

Pueblo-cultuur

De Athapascan of Athabascan of Athapaskan zijn een deel van de oorspronkelijke bevolking van Noord-Amerika. Onder andere de Apache en de Navajo behoren tot deze groep. De Athapascan hebben een gemeenschappelijke taal, behorend tot de Na-Dene taalgroep.

De Athapascan komen uit het Noorden van Noord-Amerika en vestigden zich tussen 1300 en 1500 in het zuidwesten, op de grens tussen de huidige Verenigde Staten van Amerika en Mexico. De oorspronkelijke bewoners daar waren de zgn. pueblo-volkeren

Het Zuidwesten van Noord-Amerika wordt door antropologen aanzien als één groot cultuurgebied van verschillende volkeren (onder andere de Hopi, de Zuni, de Pima). Grofweg vallen onder deze regio de Amerikaanse staten Arizona, New Mexico en Texas en de Mexicaanse staten Colima, Aguascalientes en Coahuila.

De oorspronkelijke leefwijze van de Apachenstammen is een mengeling van jacht, landbouw en het organiseren van rooftochten. Zij leefden niet als één volk samen. Verschillende families of stammen trokken soms samen op, maar leefden even vaak op voet van oorlog met elkaar. Ook met de Navajo, eveneens een stam die behoort tot de Athapascan, leefden zij traditioneel in staat van oorlog. Het paard dat door de Spanjaarden in Amerika wordt ingevoerd is, voornamelijk voor de Apachen, een belangrijk instrument van (roof-)handel.

De Athapaskan-stammen woonden oorspronkelijk in centraal Canada en trokken pas rond 1500 in groten getale naar het zuiden. Ze leidden een nomadenbestaan in de woestijn- en prairiegebieden van Arizona, Utah en Colorado. De naam Navajo is afkomstig uit de taal van de indianen die vóór 1500 in de nieuwe leefgebieden woonden en betekent ‘dief van het land’ – de Navajo zelf noemen zichzelf Dinéh, oftewel ‘volk’. Oorspronkelijk vormden de Navajo en Apache één volk, maar om onbekende redenen heeft de groep zich gesplitst. Toen de Navajo zichzelf al jaren op de vlakten voorzagen van voedsel door schapen, bizons en landbouw, woonden de Apache nog steeds in de bergen van de San Francisco-mountains.

Vanwege het droge klimaat in de woestijngebieden heeft de landbouw zich voor de Navajo nooit ontwikkeld tot de belangrijkste vorm van bestaan. Het meeste voedsel was afkomstig van de bizon, die over geheel centraal Noord-Amerika voorkwam, en de grote kudden schapen die door de indianen beheerd werden.

Zowel mannen als vrouwen werkten als schaapherders, maar de weinige gewassen die wél verbouwd werden, moesten door de vrouwen verzorgd en geoogst worden. De schaarsheid van water in de regio maakte een nomadenbestaan noodzakelijk. Om aan aanvullende voorzieningen te komen, werden de omliggende dorpen van de Tewa- en Hopi-stammen in de oogsttijd met zo’n regelmaat geplunderd, dat de routes van de Navajo in het land zijn uitgesleten als paden.

Net als de Apaches, maar in tegenstelling tot de Pueblo, maakten de Navajo geen huizen uit klei, maar woonden ze in hogans (bij ons beter bekend als een wigwam of tipi (teepee). Deze hadden het voordeel dat ze snel ingepakt waren en makkelijk vervoerd konden worden. 

Normaal gesproken werden de hogans opgezet in canyons of onder steile rotswanden, waar ze moeilijk te zien waren door vijandige verkenners die bovenop de heuvels stonden. Het dagelijks bestuur van een Navajo-stam werd geleid door een stamoudste, die advies vroeg aan andere ouderen en de krijgers. Deze konden samen besluiten tot oorlog over te gaan of vrede te sluiten; de grootste vijanden van de Dinéh waren de Pueblo, met wie veel strijd werd geleverd over de heerschappij over het land en het recht om er op de bizonkuddes te jagen.

De Navajo kenden een religie die diepgeworteld was in en vrijwel exclusief bestond uit het geloof in de genezende werking van liederen, die vaak gezongen werden door een medicijnman. Men bad niet tot een god of geest, maar zong een bepaald lied om een specifieke ziekte te genezen; de onderwerpen van de liederen hadden vaak een mythische of gebedsachtige achtergrond. Er waren gezangen over de bergen, de bizons, het water en vrijwel alle andere zaken die in het leven van de Dinéh belangrijk waren. In een lied wordt bezongen hoe een bepaald aspect van de wereld was ontstaan. Belangrijke verzen worden soms tot wel vier keer herhaald om hun werking te versterken. Tegenwoordig weten we dat er minstens vijfendertig genezingsgezangen geweest zijn, die samen meer dan vijfhonderd liederen bevatten die de medicijnman uit zijn hoofd moest leren.

 

Naast de liederen maakten de Navajo ook zandschilderingen gebaseerd op de thema’s uit hun gezang. Zo’n schildering werd met verf gemaakt in het zand en was groot genoeg voor de zieke persoon om in te zitten of te knielen. Binnenin een cirkel werd dan het dier of het voorwerp getekend waarover het lied verhaalde en waaruit de patiënt de genezende krachten moest onttrekken met behulp van het gezang van de medicijnman. Ieder van de vijfendertig liederen had zijn eigen schildering.

Gemaakt: 26-04-06

colofon