10085 |
Vakantiekolonies en herstellingsoorden |
![]() ‘Kom mee naar buiten allemaal’ Eind 19de eeuw nam de gegoede burgerij hier en daar het initiatief tot het stichten van vakantiekolonies voor ‘zwakke, bloedarme, klierachtige of bleekzuchtige kinderen’ van arme ouders uit de stedelijke achterbuurten. In 1905 werden deze activiteiten gebundeld door het Centraal Genootschap voor Kinderherstellings- en Vacantiekolonies. Het genootschap stichtte ook zelf een aantal koloniehuizen, onder meer in Egmond, Bergen aan Zee, Nunspeet en Hoogeveen. Eind 19de eeuw nam de gegoede burgerij hier en daar het initiatief tot het stichten van vakantiekolonies voor ‘zwakke, bloedarme, klierachtige of bleekzuchtige kinderen’ van arme ouders uit de stedelijke achterbuurten. De kinderen konden er een week of wat genieten van zon, licht en frisse lucht zaken die in de stedelijke arbeidersbuurten schaars waren. In de jaren vijftig werden schoolreisjes en op kamp gaan onderdeel van het kinderleven. Leerlingen van de lagere klassen gingen naar speeltuinen en andere attracties in de buurt; de hogere klassen mochten een paar dagen naar een kamp in de bossen, op de hei of aan het water. Spelletjes, speurtochten, natuurlessen en lange wandelingen waren vaste onderdelen van het programma. |
Boekbespreking: Bleke neuzen, dikke pap / Willem Ellenbroek Marianne Swankhuisen, Klaartje Schweizer en Addy Stoel: Bleekneusjes. Vakantiekolonies in Nederland 1883-1970. Rust, reinheid en regelmaat waren de pijlers onder de vakantiekolonies. Arbeiderskinderen uit de stad konden hier aansterken met dikke pap, frisse lucht en veel beweging. En daarbij deden ze wat beschaving en discipline op. Ze hebben bijna een eeuw lang bestaan, tot het laatst keurig naar de zuilen verdeeld. Honderdduizenden kinderen van 3 tot 14 jaar met blafhoest en loopneuzen werden er aangesterkt met volle melk en dikke pap, warm eten en bergen boterhammen. De vakantiekolonies voor de bleekneusjes uit de armste arbeidersgezinnen ontstonden uit particulier initiatief. Comités van dames uit de betere standen collecteerden huis aan huis, organiseerden concerten, voordrachtavonden en fancyfairs om aan fondsen te komen. Het begon klein, zo rond 1880, met het huren van een oud schooltje of boerderij, maar binnen betrekkelijk korte tijd werden tientallen nieuw ontworpen koloniegebouwen opgetrokken in de duinen langs de kust en in de bossen van het binnenland. De geschiedenis van het koloniewezen is uitgewerkt in een vorige week verschenen, vaak door jeugdsentiment gedragen boek, dat simpelweg Bleekneusjes heet. De gruwel van de dikke vellen in de pap en de dagelijkse lepel levertraan, de belachelijk strenge straffen voor bedplassen en het vreselijke heimwee van de eerste dagen waait nog overal uit de herinneringen op. Voor grote groepen kinderen zijn die aansterkende vakanties van steeds zes weken - door alle seizoenen heen - bepalend voor hun jeugd geweest. Ze waren er eens uit, vaak voor het eerst in hun leven, kregen goed te eten en leerden met andere kinderen omgaan. Het klinkt zo mooi, arme kinderen helpen met goede voeding en frisse lucht uit belangeloze liefdadigheid. Maar er zat ook wat eigenbelang achter. Tuberculose was aan het eind van de 19de eeuw volksvijand nummer één. En net als in de Middeleeuwen met de pokken het geval was geweest, speelde ook nu: een besmettelijke ziekte kent geen klasseonderscheid, kan iedereen besluipen en zo was elk preventief initiatief welkom. De schriele kindertjes uit de dichtbevolkte arbeiderswijken van de grote steden, waar grote gezinnen één kamer deelden of soms zelfs alleen een vochtig souterrain, zonder keuken of wc, hadden de minste weerstand en waren het meest bevattelijk voor tbc. Die kleine, onvolgroeide lijfjes een beetje vetmesten, een gezonde blos op die bleke smoeltjes toveren en daarmee het tbc-gevaar terugdringen was het allereerste doel van de kolonie. Er speelde nog een tweede element op de achtergrond mee: ze wat beschaving en persoonlijke hygiëne bijbrengen, en gevoel voor discipline. Dat betrof ook de leidsters, die vaak jong waren en net van de opleiding voor kinderverzorgster kwamen. Een van hen herinnert zich in het boek dat ze haar verloofde op een zondag meenam op een wandeltocht met de kinderen en dat hij hen tracteerde op een Toen het uitkwam - een ijsje op zondag! - kreeg zij niet alleen een ernstige berisping, ook haar vader werd op het tehuis ontboden om hem de verstoring van de heilige zondagsrust in te peperen. Rust-Reinheid-Regelmaat was het drievoudig sleutelbegrip van de vakantiekolonies. De bleekneusjes werden aangepakt met gezonde voeding, frisse lucht en veel beweging, afgewisseld met verplichte rust. Als het even kon gebeurde alles - middageten, gymnastiek, de middagrust - buiten, om de zwakke longetjes die heilzame bos-en zeelucht te geven. Er heerste in de tehuizen een ijzeren discipline, die gevoed werd door een streng dagregime. Na het opstaan, wassen en tandenpoetsen, maakten de meisjes de bedden op, de jongens poetsten de schoenen. De taakverdeling was nog klassiek. De kinderen mochten pas opstaan van tafel als het bord helemaal leeg gegeten was - ook al duurde dat uren. Soms werden daartoe wat straffere middelen ingezet. 'Ik heb een keer overgegeven', herinnert een oud-kolonieklantje zich in het boek, 'toen werd het eten met een soort klismaspuit in mijn keel teruggeduwd. Er was één zuster die daarop gespecialiseerd was.'(1946) Als ze uitgingen, naar strand of bos, ging het marcherend in rijen, op de maat van het uit volle borst gezongen tehuislied. Tweemaal per dag werd die aansterkende pap opgediend, ' s morgens en ' s avonds. Ook daarbij ging het vaak niet kleinzielig toe. 'De pap kon ik niet wegkrijgen,' herinnert een ander klantje zich, 'die kwam er weer uit. Het werd opgevangen en dan weer ''gevoerd''. Je neus werd dichtgenepen, dus je moest wel slikken.'(1955). De middag werd besteed aan rusten, bij mooi weer op bedden buiten. Daarna was het weer melk drinken (gekookt en ook met die vellen) en fruit eten, gymnastiek en hoogtezon. Na de broodmaaltijd ' s avonds mochten ze nog even een spelletje doen, daarna was het wassen, tandenpoetsen en om acht uur naar bed, na een kusje van de zuster. Ook dat slapen kende zijn discipline. 'We moesten verplicht op onze rechterzij slapen. Je werd er zelfs voor wakker gemaakt. Het was beter voor je hartje, zei de zuster.' In de jaren vijftig was de aanloop het grootst, direct erna begon de kentering. Voor tbc hoefde niemand meer bang te zijn. Er werd nog even een andere aandoening ter behandeling gevonden, nervositas; de oude bleekneusjes werden vervangen door zenuwpeesjes. Het stopte de kentering niet. In de jaren zeventig was het opeens over. Zo'n massale behandeling was uit de tijd. Nieuwe ontwikkelingen in de gezondheidszorg en de pedagogie vroegen om een andere behandeling. Al eerder was er kritiek op de aanpak geweest. Het had geen zin, kinderen zes weken uit hun omgeving te halen en ze dan, zonder enige verdere begeleiding gewoon weer thuis te droppen. Een leidster: 'Aan de thuissituatie werd niets gedaan. Ze kwamen terug in dezelfde situatie die ze verlaten hadden en dan ging het weer mis. Soms kwam hetzelfde kind wel drie keer in een jaar terug.' De bleekneusjes bereikten nog wel de literatuur. In Moeder en Zoon beschrijft Gerard Reve hoe hij in 1933, 10 jaar oud, zes weken doorbracht in Groot Dennenlust in Voorthuizen. En hij 'op de eerste bezoekdag, veertien dagen na mijn aankomst, verteerd door heimwee, mij tijdens het bezoek van mijn moeder nog goed had weten te houden, maar vijf minuten na haar vertrek haar was nagerend, en haar nog vlak voor het busstation had ingehaald, en hoe ze - zelf even hard huilend als ik - mij had teruggebracht naar de kolonie.' Een paar dagen later ging het hem al een stuk beter. Uit een brief naar huis: 'Krijg ik een schoolatlas als ik terugkom? Zo een als Karel heeft?' De Volkskrant 27 oktober 2003 |
![]() Wij plassen niet in bed |
MARIANNE VERMEIJDEN
Van 1873 tot 1970 heeft in Nederland het bijna vergeten fenomeen `vakantiekolonie' bestaan. Duizenden kinderen tussen de drie en veertien jaar met te weinig gewicht en weerstand, konden aansterken in een van de vijftig koloniehuizen die met particuliere fondsen in zomer en winter, in bos en duin, werden geëxploiteerd. Tijdens de hausse van deze `gezondheidsvacanties', begin jaren vijftig, kregen jaarlijks 27.000 kinderen te maken met een regime van `rust, reinheid en regelmaat', en van veel eten. In totaal hebben daar zo'n 800.000 kinderen naast meer weerstand ook `enige beschaving' opgedaan. Het adequaat geïllustreerde Bleekneusjes, geschreven door Marianne Swankhuisen, Klaartje Schweizer en Addy Stoel, geeft aan de hand van archiefmateriaal, persoonlijke correspondenties en gesprekken met `ervaringsdeskundigen' een degelijk, gevarieerd, soms ontroerend beeld van ontstaan en functioneren van de `kolonie'. Gymnastiek, wandelen, sleeën, knutselen, aardbeien eten, post ontvangen - er stond veel bezigheid en troost op het programma, maar toch verlangde menig kind naar huis. Lees Gerard Reve er maar op na, in Moeder en Zoon, die in `herstellingsoord' Groot Dennenlust moest logeren. Kleine Gerard `weet zich goed te houden' als zijn moeder even op bezoek is, maar na het afscheid rent hij achter haar aan. Mag hij asjeblieft mee? Nee, dat mag niet, zijn moeder brengt hem terug - `zelf even hard huilend als ik'.Huis ter Duin Aanvankelijk had `de kolonie' veel te maken met tuberculose, ruim een eeuw geleden volksvijand nummer één. Door armetierige behuizing, slechte voeding en gebrek aan hygiëne behoorden arbeiderskinderen tot de grootste risicogroep. `Waar zal het in alle opzichten verwaarloosde kind beter het zedelijk reine leeren kennen dan in het welgeordende familieleven eener vacantiekolonie', aldus een oprichter. Schoolartsen, onderwijzers en pastoors sloegen de handen ineen. Het geld kwam uit collectes, bazars, obligaties, jaarmarkten en andere initiatieven. Van weeshuizen tot bakkerijen zette men zich later in voor de `kinderuitzending', en aan vrijwilligershulp was geen gebrek. Sommige koloniehuizen oogden zelfs als riante landgoederen. Helemaal fout, schreef een hoogleraar: dat comfort weerhield de kinderen ervan weer en wind te trotseren.Egmond aan Zee had de hoogste koloniedichtheid. Ook elders werden bonen en erwten ruim aangevoerd. Er werd exact op tijd gegeten, want aan het rooster van middagslaapje en hoogtezon viel niet te tornen. 's Avonds wachtte de tandenborstel - `een ikoon van hygiëne en beschaving' - die in 1908 nog `groote nieuwsgierigheid' wekte. En de volgende morgen stonden er onherroepelijk weer kinderen op het appèl met natte lakens om hun nek. Voor straf, want `wij' plassen niet in bed en `wij metselen niet', dat wil zeggen geen brood wegspoelen met een slok melk. In de oorlog liep de geöliede kolonie-machine vast. De verenigingen werden ontbonden, bezittingen geconfisqueerd. Via het Interkerkelijk Overleg konden vanaf 1944 toch nog 45.000 kinderen uit de hongerige randstad elders worden ondergebracht. Daarna heeft de overheid het kolonie-netwerk stap voor stap afgebroken, om tot een meer pedagogische, individuelere aanpak van `zenuwpeesjes' te komen, kinderen met psycho-sociale problemen. Het ene huis kreeg wèl erkenning en geld, het ander niet. Het Centraal Genootschap voor Kinderherstellings- en Vacantiekolonies, dat zich bijna een eeuw met een enorm landelijk netwerk had ingezet, werd in 1980 definitief opgeheven. Tóch een treurig afscheid van een particulier initiatief dat van ouderwetse zorgzaamheid getuigde.NRC Handelsblad Boekbesprkeing van Bleekneusjes / Marianne Swankhuijsen e.a. Laatst bijgewerkt: 13-03-04 |