3014

Voedsel in de vroege Middeleeuwen

Een boerendorp in de tijd van Karel de Grote
Graan was het voornaamste voedsel. Men maakte er brood en pap van. In het bos zochten kinderen vaak naar zoete bessen. Ze werden gebruikt in plaats van suiker. De boeren aten ieder dag maar twee maal: 's middags omstreeks het middaguur en 's avonds om een uur of zeven. Dat gebeurt in veel ontwikkelingslanden van vandaag nog steeds. 's Morgens aten ze meestal een waterige pap gemaakt van haver, grof tarwe- of roggebrood of bonenpap. Uien en zout moesten wat smaak aan het eten geven. De pap aten ze met houten lepels uit houten nappen. Alleen de kookpot was van ijzer. Dat was dan ook een kostbaar bezit. Bij het eten dronken de mensen meestal een zuur bier of waterige melk. Water werd soms wel gedronken, maar dat was riskant, omdat het niet altijd schoon was. Als avondmaaltijd aten de mensen gewoonlijk een dikke soep van bonen, groenten en uien. Daarbij aten ze grof brood en soms wat kaas. Als er een beek in de buurt was stond er soms ook vis op het menu. Groenten aten de mensen bijna niet. De enige groente die nog wel eens gegeten werd, waren peulvruchten en verschillende soorten kool. Tijdens het eten zaten de vader en moeder op de bank en stonden de kinderen. Ze aten uit houten nappen, die aan de binnenkant met hars waren bestreken. Iedereen at met zijn handen, maar voor pap en soep gebruikte men lepels. Vader had ook nog een mes. Daarmee sneed hij het vlees.

laatst bijgewerkt: 09-10-03

colofon