3915 Karavanen
Karavanen zijn vooral ontstaan om veiligheid en wederzijdse hulp te bieden bij problemen die handelaren, pelgrims en andere reizigers tegenkwamen bij hun tochten door dunbevolkte streken. Meestal denken we als we het woord karavaan horen aan een rij kamelen of dromedarissen die door een onafzienbaar landschap van zandduinen trekken. Het begrip karavaan is echter veel ruimer, zowel wat de gebruikte dieren als de landschappen betreft.Al heel vroeg ontdekte men dat voor grote delen van 'de zijderoute' kamelen de beste lastdieren waren.
De bijna 2 meter hoge Bacterische kameel (Camelus bactrianus) die daarvoor gebruikt werd leefde oorspronkelijk in het wild op de droge steppen en in de halfwoestijnen van Centraal-Azië, van Turkistan tot Mongolië. Hun bouw is geheel afgestemd op droge woestijnachtige gebieden. Op lange trajecten, in warme gebieden kan iedere kameel een lading van circa 160 kg vervoeren, met een snelheid van gemiddeld 3 tot 5 km per uur. Per dag kunnen ze tot 45 km afleggen. Op korte trajecten, bij koeler weer (en soms om tolheffingen te besparen) kon de lading echter wel 450 kg zijn.
De kameel is door z'n goede neus in staat om op grote afstand water te ruiken en dit heeft menig woestijnreiziger gered van verdorsting. Als je kunt voorkomen dat de kameel bij een naderde zandstorm in paniek wegvlucht en je hem op de knieën kunt krijgen, kun je uitstekend achter hem schuilen.
Na een zware karavaantocht heeft een kameel een maand rust en goed voedsel nodig om weer geheel op krachten te komen en nieuwe vetreserves op te bouwen. 

Rechts: Bacterische kameel
Tang dynastie (618-907 n.Chr.)

Last- en trekdieren die door karavanen veelvuldig gebruikt werden zijn: kamelen, dromedarissen, yaks, ossen, paarden, ezels, muilezels en muildieren. De keuze van de gebruikte dieren werd door een aantal omstandigheden bepaald. In droge gebieden en dat kunnen zowel zand- en steenwoestijnen als hoogvlakten zijn, waren kamelen en dromedarissen de beste keus, omdat zij zo lang met weinig water en voedsel toe kunnen. Bovendien kunnen ze een behoorlijk gewicht dragen (tot maximaal 450 kg). Als er wel voldoende water beschikbaar was, waren ossen vaak geschikte trekdieren. Het voordeel van deze dieren was hun kracht, nadelen dat ze alleen als trekdieren functioneren en voor het gebruik van karren en wagens is weer tamelijk effen terrein nodig. Bovendien zijn ze erg traag en slecht wendbaar. Ze werden vooral op routes in India en op de uitgestrekte vlakten van Zuid-Rusland gebruikt. 
Op bergachtige trajecten (b.v. de Pamir) waren muilezels (vader=hengst; moeder=ezelin) en muildieren (vader=ezel; moeder=merrie) de beste keuze omdat zij goede klimmers en dalers zijn. Ook zijn ze tevreden met karig voedsel.
Yaks zijn bij uitstek geschikt voor transporten op grote hoogte in gebieden waar strenge koude heerst (Himalaya).
Tuig bevestigd om de nek.

Was snelheid belangrijk dan waren paarden daarvoor de aangewezen dieren. Hun nadeel is echter dat ze weinig gewicht kunnen dragen en regelmatig water en voldoende voedsel nodig hebben.
Een paard kan aanzienlijk meer gewicht trekken dan dragen. Als trekdier kon men het echter pas effectief gebruiken na de uitvinding van de 'haam'. Tot die tijd zat het tuig waarmee het dier de kar trok om zijn nek en dat zorgde ervoor dat het ademhalen bemoeilijkt werd. De 'haam' die tegen z'n borst rust heeft dat nadeel niet. Deze uitvinding staat op naam van de Chinezen uit de 4de eeuw v.Chr.

Het gebruik van wagens en karren was echter op veel trajecten niet of nauwelijks mogelijk, omdat daarvoor een tamelijk egale stevige ondergrond nodig is. Bergen, zandwoestijnen en rivieren waren tot het begin van de 20ste eeuw voor wagens en karren nauwelijks te passeren bij gebrek aan bruggen en geplaveide wegen.
Een voordeel van het gebruik van wagens boven lastdieren is dat de vervoerde bagage bij wagens niet bij iedere stop behoeft te worden afgeladen en dan vervolgens voor vertrek weer opgeladen.
Een voordeel van lastdieren boven wagens is dat ze gemiddeld twee maal zo snel kunnen reizen.
Behalve paarden werd over het algemeen geen van deze dieren op de zijderoute als rijdier gebruikt.

De afstanden die de goederen moesten afleggen waren enorm. Tegenwoordig zouden we er het vliegtuig voor nemen, maar in vroeger dagen moest de hele afstand door mens en dier te voet worden afgelegd. De goederen die b.v. vanuit Xi'an in China naar Constantinopel in het Byzantijnse rijk werden gebracht, hadden bij aankomst een afstand van minimaal 7.000 km. afgelegd.
De afstand die een karavaan per dag kon afleggen bedroeg afhankelijk van de terreinomstandigheden, maximaal zo'n 45 km. Op moeilijke stukken zoals bergtrajecten of bij slecht weer was dat natuurlijk nog heel wat minder.
Tijdens lange karavaanreizen moesten ook regelmatig rustperiodes, die variëerden van enkele dagen tot enkele weken, worden ingelast om mens en dier weer op krachten te laten komen. Ook slecht weer of de angst om een gebied binnen te trekken waar rondzwervende roverbenden gesignaleerd waren kon een karavaan lang ophouden.

Ieder seizoen bracht voor de reizigers specifieke problemen mee. In de zomer was het bijna niet mogelijk door de woestijn te trekken omdat het te warm was en de schaarse rivieren en bronnen droog stonden. De herfst bracht op grote schaal regen in de lagergelegen gebieden in het westen, waardoor wegen en paden veranderden in modderpoelen. 's Winter was het vrijwel onmogelijk om over de bevroren en besneeuwde bergpassen te komen. In de lente veranderden de bergstromen door overvloedig smeltwater in woeste rivieren die alles meesleurden.
Karavanen moesten regelmatig tussenstops maken die dagen of weken konden duren om mens en dier weer op krachten te laten komen of om te wachter tot het weer verbeterde. Het lijkt vrijwel zeker dat grote karavanen op de zijderoute een frequentie hadden van minder dan één per jaar.

De maximale omvang van een gemiddelde karavaan wordt geschat op ca. 100 reizigers. Een groter aantal zou al gauw geen plaats hebben kunnen krijgen in de karavanserai onderweg en dat was gevaarlijk. Karavanserai konden gemiddeld 150 mensen tegelijkertijd huisvesten. Natuurlijk zullen er af en toe karavanen geweest zijn die groter waren. Benedict Goës reisde b.v. met een karavaan van 500 personen. Zo'n grote karavaan reisde niet als één geheel maar in groepen met een tussenruimte van minimaal een dagmars. Zodoende zou de ene groep de karavanserai verlaten hebben voordat de volgende groep arriveerde.

De meeste karavanen waren goed georganiseerd. Omdat rekening gehouden moest worden met de seizoenen vertrokken de karavanen doorgaans op een vast tijdstip vanaf een vast verzamelpunt. Het kwam echter ook voor dat als er niet voldoende deelnemers waren het vertrek uitgesteld werd. Een (te) kleine karavaan liep meer risico om onderweg overvallen te worden. De leiding berustte meestal bij een door de overheid aangewezen karavaanleider. De functie van karavaanleider kon een heel winstgevende zijn, omdat de deelnemers aan de karavaan hem moesten betalen. Veel overheden verkochten de functie van karavaanleider bij opbod aan de meest biedende.

Chang'an (thans: Xi'an) was aan de Chinese kant van de route het belangrijkste verzamelpunt voor karavanen naar het westen. Het moet een fascinerend gezicht geweest zijn als daar in een tijdsbestek van enkele weken vanuit alle delen van het Chinese rijk grote aantallen handelaren met hun goederen arriveerden. Net buiten de muren van de stad sloegen zij hun tenten op. Kameeldrijvers met hun kamelen kwamen daar om hun diensten aan te bieden. Stadsbewoners zwierven door het kamp om eten, drinken en andere zaken te verkopen of gewoon uit nieuwsgierigheid, om nieuwtjes op te doen of oude bekenden te zoeken. Tenslotte waren er natuurlijk de militairen die de organisatie van de karavaan in handen hadden en voor de veiligheid als escorte mee zouden reizen, met hun paarden en lastdieren. Bij elkaar een hele menigte. Natuurlijk werd er uitgebreid gehandeld, waarbij de vertegenwoordigers van de keizer zoals altijd de eerste keus hadden. De rest van de tijd werd er geroddeld, vriendschappen gesloten of hernieuwd en ruzie gemaakt. Als de karavaan dan vertrok wist men dat het maanden (en soms jaren) zou duren voor de deelnemers weer op het uitgangspunt zouden terugkeren.
Om de hitte van de woestijn te vermijden reisden de karavanen daar meestal 's nachts. Om elkaar in het donker niet kwijt te raken droegen de achterste kamelen van iedere rij belletjes. De karavanen volgden een spoor van de ene oase naar de andere. De meeste routes waren gemarkeerd met steenhopen en staken. Op stukken langs of door de Taklamakan woestijn, was de route zelfs te volgen door af te gaan op de resten van door uitputting en ontbering gestorven lastdieren (en soms ook mensen). De reizigers waren totaal afhankelijk van wat de oases onderweg te bieden hadden als zij wilden slagen. Water was natuurlijk het belangrijkste. De oases kregen hun water via rivieren die afkomstig waren uit de bergen. Handelaren konden hier ook voedsel kopen voor zichzelf en hun dieren. Bovendien konden ze hier zowel lastdieren als mensen huren. Alhoewel de meeste karavanen zelf bewapend waren, waren ze toch vooral afhankelijk van de bescherming door de lokale overheden. In strategisch gelegen oases en langs de grenzen waren troepen gelegerd.

Gemaakt: 01-08-05

colofon