|
De afwatering verbeterde daardoor zodat ook vochtige gebieden ontgonnen konden worden. De eg, waarmee na het ploegen de kluiten werden verkruimeld, werd door het gebruik van ijzer verbeterd.
De bespanning van de trekdieren werd veranderd. In de 9de of 10de eeuw werd het halsjuk (haam) uitgevonden waardoor de krachten van de trekdieren veel beter werden benut.
Men wist steeds beter hoe de grond bemest moest worden. Om kalkarme gronden te verrijken werd mergel gebruikt.
Door deze en andere landbouwverbeteringen verbeterde de vruchtbaarheid van de grond en nam het rendement toe. Was het in de Karolingische tijd zo dat 1 gezaaide graankorrel gemiddeld 2? korrel oogst opleverde, nu was de verhouding 1 : 4 geworden.
Andere belangrijke uitvindingen na de Romeinse tijd zijn het hoefijzer (9de eeuw) en de watermolen. In de Romeinse tijd werd een molen aangedreven door slaven of dieren. In de laat-Romeinse tijd bedacht men hoe zo'n molen ook met behulp van waterkracht aangedreven zou kunnen worden. Behalve molens voor het malen van het graan kwamen er molens om olie uit olijven, noten of papavers te slaan; voor het maken van mosterd, voor het kloppen van eikenschors voor de leerlooierijen, om metalen te pletten, om hout te zagen, om wede en meekrap te verpulveren zodat ze als verfstoffen gebruikt konden worden en, sinds de 13de eeuw, ook voor het maken van papier, dat daarna het perkament ging verdringen. Windmolens worden voor het eerst vermeld aan het einde van de 12de eeuw.
De verbeteringen in de landbouw leidden uiteraard tot hogere opbrengsten. Die hogere opbrengsten op hun beurt tot bevolkingsgroei. Door de snelle bevolkingsvermeerdering steeg de vraag naar graan enorm waardoor ook de prijzen stegen. Deze hoge prijzen stimuleerden verdere ontginning. Er werden dijken gebouwd om gebieden tegen het water van rivieren en de zee te beschermen; maar ook al om land in te polderen. Het overtollige water werd dan bij eb via sluizen geloosd.
Gevolgen van de hogere landbouwproductie
De hogere landbouwproductie leidde tot overschotten die op de markten werden verkocht, waardoor de geldeconomie werd versterkt. Als gevolg daarvan werden door de boeren meer handelsgewassen verbouwd, zoals verfstoffen, hennep (voor touwen) en vlas (voor linnen). Door het toenemen van de handel werd het zinvol wegen te herstellen. Er werden zelfs nieuwe wegen aangelegd, bruggen gebouwd enz.
Door de hogere landbouwopbrengsten waren er minder mensen nodig voor de voedselproductie. Meer mensen konden zich gaan bezig houden met handel, het uitoefenen van een of ander ambacht of zelfs met kunst en wetenschap. Deze ontwikkeling bevorderde het ontstaan van grotere bevolkingscentra: de steden. De trek naar de steden werd nog bevorderd door de bevolkingsgroei, die eveneens het gevolg was van hogere voedselopbrengsten.
|