710

Apen (Anthropoidea of Simiiformes)

Vroegste Primaten Primaten Anthropoidea (Simiiformes)
De infraorde Anthropoidea of Simiiformes behoort tot de Orde der Primaten.

Orde Primaten

De Apen zijn waarschijnlijk ontstaan uit de Omomyidae, waaruit ook de Tarsiiformes ontstaan zijn. (z. het cladogram rechts)

De Onderorde Anthrodpoidea  kent ca. 140 soorten, die worden verdeeld in drie superfamilies. De verspreiding is vnl. tropisch, nl. Zuid- en Midden-Amerika, Afrika bezuiden de Sahara en Noordwest-Afrika, Azië ten zuiden van de Himalaya oostwaarts tot op Bali, Sulawesi en de Filippijnen en ook in oostelijke richting tot in Japan.

 

 

Vertegenwoordigers van deze familie  leefden van het laat- Paleoceen tot het vroeg- Mioceen en kwamen voor in Noord-Amerika, Europa, Azië en Noord-Afrika. De eerste Anthropoidea verschenen in Afrika in het Eoceen (ca. 50 miljoen jaar geleden). Deze verspreidden zich over de Oude wereld en tot in Zuid-Amerika, dat toen nog tegen Afrika lag. Deze verspreiding en latere scheiding leidde tot de ancestrale groepen van de Nieuwe Wereld- en de Oude Wereld-apen (waartoe de mens behoort). Eén van de eerste aapachtigen was Aegyptopithecus (gevonden in Egypte): deze had de grootte van een huiskat en lijkt het sterkst op de apen van de Nieuwe Wereld.

De afkomst van de Nieuwe Wereldapen is voor de wetenschappers een raadsel. DNA-onderzoek bevestigt dat ze allemaal nauw verwant zijn en voortkomen uit een gemeenschappelijke voorouder, maar onduidelijk is hoe deze voorouder in Zuid-Amerika terechtkwam, dat al 100 miljoen jaar geleden was losgeraakt van de andere continenten.

Het schema links plaatst de scheiding tussen de Nieuwe en Oude Wereldapen ca. 38 mjg.

Apen zijn in bepaalde opzichten de hoogst ontwikkelde zoogdieren; in andere eigenschappen, zoals de ontwikkeling van alle vijf de vingers en tenen, staan de apen weer dicht bij de primitiefste zoogdieren, de insecteneters. Hun hersenen zijn relatief groter dan die van de andere dieren, speciaal de grote hersenen zijn groter en ingewikkelder van bouw. Door de relatieve overheersing van de hersenschedel ten opzichte van de aangezichtsschedel is deze laatste gereduceerd (kortere ‘snuit’), hetgeen weer invloed heeft gehad op de bouw van kaken en gebit. Het gebit is volledig, met sterk ontwikkelde hoektanden en met knobbelkiezen; de snijtanden zijn beitelvormig en verticaal geplaatst. 

Apen zijn alleseters (omnivoren). Al gaat hun voorkeur uit naar plantaardig voedsel, zoals vruchten, noten, knoppen, bloemen, bladeren, wortels en knollen, eten zij tevens jonge vogels en eieren, kruipende dieren, insecten en insectenlarven, slakken, mosselen, enz. De zintuigen zijn goed ontwikkeld; de voornaamste zijn de ogen, die in grote, gesloten oogkassen recht naar voren gericht staan, waardoor de apen in staat zijn stereoscopisch te zien en dus goed afstanden kunnen schatten, hetgeen voor hun levenswijze in bomen (grijpen van takken) van groot belang is. Ook de kleurzin is beter ontwikkeld dan bij de andere zoogdieren. Als gevolg van de beweeglijke gelaatsspieren hebben de apen een opvallende mimiek. De voorste ledematen zijn echte armen met een rolgewricht en een grijphand; de achterste ledematen eindigen meestal in grijpvoeten met opponeerbare grote teen. Vingers en tenen zijn voorzien van platte nagels. De grootte varieert van 17–19 cm (dwergoeistiti) tot 170–180 cm, het gewicht van 190 g tot 200 kg (gorilla).

Leefwijze
De meeste apen zijn dagdieren, die geheel zijn aangepast aan het leven in bomen; alleen een aantal rotsbewoners, zoals de bavianen, zijn bodemdieren geworden. Zij houden zich bij voorkeur in de kruinen op en bewegen zich kruipend-klimmend met alle vier de ledematen langs de takken of lopend en springend over de takken voort; de slingerapen, gibbons en mensapen bewegen zich, voornamelijk door middel van hun sterk ontwikkelde armen, hangend-klimmend of zich van tak tot tak slingerend voort (brachiatie). Bij de meeste Breedneusapen wordt de grijpstaart als een vijfde hand gebruikt. De mensapen komen ook vaak op de bodem, maar lopen dan meestal steunend op hun armen. Als nachtverblijf bouwen de apen soms een nest van takken en bladeren. De lagere soorten leven veelal solitair, de hogere in troepen. Zo’n troep kan bestaan uit een harem met mannetje (pasja), enkele wijfjes en jongen, uit een familie of uit kleine of grote horden. In de troep heerst als regel een strenge sociale rangorde met een mannetje als leider aan de top. Bij de mensapen is er soms een neiging tot monogamie en gezinsvorming. Apen hebben geen bepaalde bronsttijd. De wijfjes brengen jaarlijks één jong ter wereld, dat door de moeder aan de borst (later soms op de rug) wordt meegedragen.
Het sociale leven van de apen is hoog ontwikkeld; naast een aantal handelingen (bijv. ‘vlooien’, waarbij gezocht wordt naar uit zweet uitgekristalliseerde zoutkristallen en vochtverontreiniging) en lichaamshoudingen speelt ook de mimiek een grote rol. Zie voorts communicatie.

Onderorde Anthropoidea

Infraorder

Superfamily

Family

Subfamily

Species (Common names)

Platyrrhini

Ceboidea

Callitrichidae

Callitrichinae

Tamarins, Marmosets

Cebidae

Aotinae

Night Monkeys, Owl Monkeys

Callicebinae

Titi Monkeys

Cebinae

Capuchins, Squirrel Monkeys

Pitheciinae

Sakis, Uacaris

Alouattinae

Howler Monkeys

Atelinae

Spider Monkeys, Woolly Monkeys

Catarrhini

Cercopithecoidea

Cercopithecidae

Cercopithecinae

Macaques, Baboons, Drills, Mandrills, Mangabeys, Guenons, Vervet Monkeys

Colobinae

Colobus Monkeys, Leaf Monkeys, Langurs, Snub-nosed Monkeys, Proboscis Monkeys

Hominoidea

Hylobatidae

 

Gibbons

Pongidae

 

Orangutans

Hominidae

 

Gorillas

 

Chimpanzees, Bonobos

 

Humans

Infraorden

  • Infraorde Breedneusapen (Platyrrhini) of Apen van de Nieuwe Wereld  
  • Infraorde Smalneusapen (Catarrhini)
  • Infraorde Parapithecoidea
    • Familie Parapithecidae
      • Parapithecus fraesi (fraesi)†
      • Parapithecus grangeri†
    • Familie Oreopithecidae
      • Geslacht Oreopithicus
        • Soort Oreopithecus bamboli
          De Oreopithecus bamboli, die ca. 10 miljoen jaar geleden leefde, wordt door sommigen gezien als de voorvader van de Hominidae en deze dus behoren tot de Superfamilie Mensachtigen (Hominoidea) van de Infraorde Smalneusapen (Catarrhini). Anderen beschouwen de Oreopithecus als een zijtak van de Anthropoidea  en delen deze soort in bij de Infraorde Parapithecoidea.

De Parapithecus fraesi uit het Onder-Oligoceen (ca. 34 miljoen jaar geleden) leefde in de El Fajoem in Egypte en is waarschijnlijk een overgangsvorm geweest tussen de Apen en Smalneusapen. Hij vertoont naast typische halfaaptrekken ook kenmerken van de de huidige apen. 

Breedneusaap Smalneusaap
 De Breedneusapen in Amerika en Smalneusapen hebben zich geheel onafhankelijk van elkaar ontwikkeld. Het verschil tussen enkele soorten primaten is reusachtig. Er zijn aan de ene kant kleine aapjes, die zo klein zijn als een wijsvinger, aan de andere kant heb je de Gorilla, die 200 kg zwaar kan worden. Je kunt je afvragen wat die nu nog met elkaar gemeen hebben, behalve dezelfde voorouders. Nou, dat is een heleboel. Iedere primaat heeft nog de volgende kenmerken:
  1. Grijphanden. Door het leven in de bomen hebben Primaten grijphanden ontwikkeld, die geschikt ziin om van tak naar te gaan. Het bijzondere aan deze handen is, dat ze nagels hebben. Sommige Halfapen hebben weliswaar alleen maar kleine puntjes aan de vingertoppen, maar ook deze zijn nog duidelijk herkenbaar als nagels. Bovendien kunnen alle primaten tussen duim en wijsvinger iets vastpakken. Als je hand van een aap bekijkt zul je zien dat hij - net als de mens - een vingerafdruk heeft.
  2. Grote hersenen. Om al die ingewikkelde paden in het dichte oerwoud in de bossen te kunnen onthouden, hebben de primaten in verhouding met hun lichaamsgewicht grote hersenen ontwikkeld.
  3. Heel goed gezichtsvermogen. Alle primaten hebben ogen die naar voren staan. ZIj hebben een "stereoscopisch" gezichtsvermogen, wat heel belangrijk is als je van boom naar boom wilt springen. Primaten kunnen ook heel goed kleuren herkennen. Dat helpt hem om te zien welke vruchten aan een boom rijp zijn en welke niet.
  4. Sociale groepsdieren. Door het leven in de bomen zijn de kinderen van primaten langer afhankelijk van hun moeders dan kinderen van andere zoogdieren. Daardoor moeten de primaten altijd al veel meer tijd aan hun jongen besteden. Uit deze noodzaak hebben ze ooit een sterke sociale structuur ontwikkeld en leven ze in groepen. Sommige primaten zijn in de loop der tijd weliswaar grondbewoners geworden en klimmen nooit meer, maar de bijzondere sociale structuur hebben ze bewaard en verder ontwikkeld. Primaten zijn de enige dieren die elkaar "vlooien" en ze krijgen altijd maar één kind; een tweeling is een uitzondering

laatst bijgewerkt: 29-12-06

colofon