630

De Lage landen in het Vroeg-Neolithicum 
(5300 - 4200 v. Chr.)

-17.000 -16.000 -15.000 -14.000 -13.000 -12.000 -11.000 -10.000 -9000 -8000 -7000 -6000 -5000 -4000 -3000 -2000 -1000 1 1000 2000
De Lage Landen (6000 - 5300 v. Chr.); Europa (7000 - 4000 v. Chr.)

Klik hier voor het frame van de pagina

Doorsnede Hollandse kust omstreeks 6000 jaar geleden (zeeniveau 7 m beneden NAP)

Ongeveer 5000 jaar geleden bereikte de kustlijn haar meest oostelijke punt. Vlak voor die kustlijn is toen het eerste strandwallensysteem afgezet: de oude duinen. De resten hiervan bestaan nog: een zandrug waarop dorpen als Rijswijk, Voorburg, Leidschendam en Voorschoten liggen. Daarna bleef de zeespiegel nog wel stijgen, maar langzamer. Er werden nu steeds meer strandwallen achter elkaar afgezet aan de westkant van de eerste strandwal. De zee werd zo naar het westen teruggedrongen. De landstroken tussen de strandwallen waren van de zee afgesloten, zodat er (zoet) regenwater bleef staan. In deze natte strook tussen de strandwallen ontwikkelde zich een moeras, waar geleidelijk aan ook veenvorming optrad. In het huidige kustlandschap zien we dit nog terug. Op de veengronden liggen de groene graslanden en de vochtige elzen- en essenhakhoutbossen.

De strandwallen zelf ontwikkelden zich tot lage duinen; de wind stoof ze onder met zand. Er vestigden zich planten die het zand vast konden houden. Eerst biestarwegras, later helmgras, gevolgd door vele andere plantensoorten. In het huidige kustlandschap vinden we op deze strandwallen vaak de oude landgoederen en de eiken- en beukenbossen.
De vorming van de oude duinen (of strandwallen) is rond het begin van onze jaartelling tot stilstand gekomen. De aanvoer van zand vanuit de Noordzee werd steeds minder. 

Doorsnede Hollandse omstreeks 4000 jaar geleden (zeeniveau 4 m beneden NAP)

5000 jaar v. Chr. was het dennenbos in het deltagebeid van de Rijn en de Maas geheel vervangen door loofbos, waar berken, hazelaars, eiken, elzen, essen en linden groeiden. De meren en moerassen achter de lage rij duinen waren dichtgegroeid dicht en veranderd in hoogveen, bedekt met een machtig loofbos. Ten noorden van de Oude Rijn was de grond hoger en droger. Daar kreeg het veenmos de overhand. Het verstikte alle bomen en het land werd één mistroostige bruine vlakte. Traag stroomden in wijde kronkels de rivieren IJssel en Vecht en mondden in de buurt van Enkhuizen uit in een diepe geul die de Noordzee in de lage duinenrij heeft geslagen. De streek ten zuiden van de Oude Rijn bleef een waterrijk gebied. Daar lag een uitgestrekt moerasbos van eiken, iepen, linden, elzen en wilgen, bevolkt met otters, bevers en oerossen. 

± 5000 jaar v. Chr. leefden in het gebied rond Hardingsveld-Giessendam - een moerassige streek met heuveltjes en duinen - kleine gemeenschappen van tussen de 15 en 20 bosjagers in kleine nederzettingen. Deze gemeenschappen leefden waarschijnlijk in het gebied tussen de Schelde en de Elbe en hadden op deze plek een soort van zomerverblijfplaats. In 1997 werd in dit gebied een graf gevonden met een skelet van een vrouw van ± 1.58 m. lang en 45-60 jaar oud uit ± 4700 v. Chr. Bij eerdere onderzoeken in dit gebied waren er al voorwerpen gevonden die erop wezen dat er ooit mensen in dat gebied hadden gewoond: enkele bijlen, een boog en twee bladen van peddels. In de buurt van het graf werden ook een skelet van een hond, resten van wilde dieren en vissen en een gewei opgegraven. Het zijn de oudste sporen van menselijke bewoning in het westen van Nederland. Niet eerder is in Nederland bij een opgraving een skelet gevonden dat nog bijna compleet is. Vergelijkbare vondsten werden eerder gedaan in Frankrijk en Denemarken. 

In 1978 werd bij graafwerkzaamheden in de polder bij Bergschenhoek ten noorden van Rotterdam eveneens een jachtkamp van de bosjagers blootgelegd uit ± 4300 v. Chr. 

In het noordelijke deel van Oostelijk Flevoland vestigden zich  ± 4900 v. Chr. jagers en vissers op een aantal rivierduinen en oeverwallen. Hun cultuur kreeg de naam naar de vindplaats: Swifterbantcultuur (± 4900 - ± 3700 v. Chr.) en was daarmee vóór de Trechterbekercultuur de oudste cultuur van Noord-Nederland.  

De boeren in het Maasdal  hebben het niet zo lang volgehouden. Na zo'n 400 jaar in dit gebied gewoond te hebben, zijn zij weer vertrokken of misschien werden zij wel verdreven door de bosjagers (± 4900 v. Chr.). Pas enkele eeuwen later verschenen er in het deltagebied van de Rijn en de Maas opnieuw mensen. Zij bouwden nederzettingen op de strandwallen en op de oeverwallen van de grote rivieren. Zij leefden vooral van de jacht en de visvangst, maar geleidelijk aan lijken zij steeds meer voordeel te zien in kleinschalige veeteelt en akkerbouw naast hun jagersbestaan. De vochtige bodem laat dit echter alleen toe op de zandruggen, waar de mensen 's winters veelal verblijven.

Na de Lineaire Bandkeramiek-cultuur  verschijnt in Limburg de Rössencultuur die eveneens een boerengemeenschap heeft en ook qua huizenbouw overeenkomsten vertoont met de Lineaire Bandkeramiek cultuur. In de rest van ons land zijn de mensen nog steeds jagers / vissers / verzamelaars. Langzamerhand nemen deze mensen neolithische elementen in hun levenswijze op.

 
Na de doorbraak van de Noordzee naar de Atlantische Oceaan (± 4500 v. Chr.) kwamen er enorme zandmassa's in beweging en vormden voor onze kust een brede rij zandbanken. De voorste zandbanken vielen bij eb droog. De wind stoof dan het zand op en zo vormde zich langs onze kust een lange rij lage duinen, die bedekt werden met hei en bossen. De rij duinen lag toen een stuk verder naar het oosten dan nu. Later sloeg de zee op sommige plaatsen grote bressen in de strandwal. Bij hoge vloed werd het gebied achter de lage duinen overstroomd. Friesland, Zeeland, Zuid- en Noord-Holland werden daardoor een gebied vol meren en moerassen en bleven daardoor voor lange tijd niet of slecht voor mensen bewoonbaar. Het regende hier vaak en veel. Overal ontstonden meren en plassen. Dat kwam ook omdat het water van de rivieren nu niet meer zo snel naar zee kon worden afgevoerd. Zo ontstond er in onze streken door de verandering in het klimaat een heel ander landschap. Door de veranderingen in het landschap en in de planten- en dierenwereld kwamen hier ook andere jagers. 

Voor de bosjagers werd laag-Nederland een stuk minder aantrekkelijk. Het moerasbos was op sommige plaatsen zo nat, dat het alleen bij strenge winters begaanbaar was. Beter bewoonbaar waren de hoge zandgronden (onder andere in Brabant en Drente). Deze waren bedekt met loofwoud en hier en daar stukken open grasland. De lagere gebieden tussen deze hoge zandgronden (zoals in Drente en de Peel in Noord-Brabant) bestonden echter uit hoogveenmoeras en waren dus ontoegankelijk. 

De hoge zandgronden in het noorden, op het Fries- en Drents keileemplateau, waren in het vroeg Neolithicum van 5300 - 4200 v. Chr.  waarschijnlijk onbewoond. In het midden van ons land leven de Swifterbandgroepen, met name in de deltagebieden. Zij gebruikten al aardewerk en er zijn aanwijzingen voor lanfbouwactiviteiten.

: Lage landen in het Midden en Laat Neolithicum (4200 - 2100 v. Chr.)

laatst bijgewerkt 24-12-02