1364 |
Vuursteen en vuursteenwinning |
![]() Landbouwers hebben bijlen nodig om het vele hout te kappen, nodig voor de woningbouw en vrijmaking van de akkers. Een assortiment aan messen, sikkels, dissels, beitels en vele andere voorwerpen vereist hoge kwaliteit. Kwaliteitsvuursteen is vooral te vinden in kalkstreken, zoals in de regio Maastricht-Luik en Mons. Daar specialiseerden enkele zich in vuursteenbewerking en hun producten zijn waardevolle handelswaar over honderden kilometers. de groeiende vraag leidt zelfs tot mijnbouw, waarbij men omstreeks 3500 v. Chr. tot op dieptes van 15 meter vuursteenlagen aanboort. Slechts geleidelijk zal het gebruik van brons en later ijzer die activiteiten afzwakken. Eén leemput lag vol met vuursteenschilfers en heeft dus waarschijnlijk toebehoord aan de vuursteensmid die zich helemaal had toegelegd op het maken van vuurstenen gereedschappen en wapens voor de mensen die op de boerderijen woonden. Een goede vuursteensmid zag kans om in een vuurstenen bijl een gat te maken, zodat er een houten steel in gestoken kon worden. Met zo'n bijl kon veel meer kracht worden gezet dan met een vuistbijl. Vuursteen werd gewonnen op een plaats waar deze aan het bodemoppervlak aan de dag trad. Later, vanaf ± 4000 v. Chr., werd vuursteen gewonnen in ondergrondse vuursteenmijnen. |
Voor de boeren die behoorden tot de Trechterbekrcultuur (ca. 3400 - ca. 2850 v. Chr.) werd goede vuursteen al gauw even onmisbaar als voor ons het staal. Niet alleen bijlen, maar ook tal van andere werktuigen werden er van vuursteen gemaakt: sikkelmesjes, krabbers, dolken, messen, beitels, boren, pijlpunten enz. Met de vuurstenen sikkelmesjes werd het graan op de akkers geoogst. Ze werden met hars vastgezet in een benen houder en werden door het vele gebruik glanzend.
Om deze vuursteen te winnen ontwikkelde men mijnbouwtechnieken en al gauw begonnen vuursteen uitgravingen en de aanmaak van gereedschappen een indrukwekkende en veelomvattende onderneming te worden. Er zijn in Europa talloze prehistorische vuursteenmijnen en daarbij behorende werkplaatsen voor de vervaardiging van gereedschappen teruggevonden: Sélédin (Frankrijk), Grimes Grave (Engeland). |
![]() |
Het zoeken en vinden van de begraven vuursteenaders, het afgraven en het naar boven brengen van vuursteen om er gereedschappen van te vervaardigen, dat werd bij elkaar een complex werkzaamheden, die het arbeidsvermogen van één man of één gezin te boven gingen. Er moest dan ook op grote schaal arbeidsverdeling plaatsvinden. Naarmate de mensen dieper in de vuursteenaderen van rotsformaties werkten, kwamen zij tot de ontdekking dat de vuursteen uit de diepere lagen beter van kwaliteit was dan die aan de verweerde buitenkant.
Eeuwen achtereen zijn deze mijnen in exploitatie geweest, tot halverwege de bronstijd. Er moet een astronomische hoeveelheid gereedschappen geproduceerd zijn. Over het gehele Britse eilandenrijk zijn exemplaren gevonden die van Grimes Grave afkomstig waren. De mijnbouwers groeven tientallen putten, waarvan sommige wel een meter of tien diep gaan, dwars door lagen zand en krijt heen. Ze waren heel kieskeurig waar het vuursteen betrof. Op een bepaalde plaats hebben ze door een adering op het eerste gezicht voortreffelijke vuursteen gegraven, om bij een dieper gelegen vuursteenlaag te komen. n de uitgeputte mijnschachten lieten de mijnwerkers hele hopen puin achter, evenals op de plekken waar de vuursteen bewerkt werd. Er zijn daar duizenden graaf- en hakgereedschappen gevonden, die zij gebruikt en later weggegooid hebben. Houwelen van hertshoorn of runderbeenderen, spaden van runderschouderbladen, hamers en harken van hertshoorn. Deze geweien en beenderen waren te bros om ermee als met metalen gereedschap in grote zwaaibewegingen te werken. Slagmoeten van hamers op het dikke einde wijzen erop dat zij als wiggen in scheuren in de krijtlaag werden gedreven, om dan al heen en weer wringende, brokken krijt of de stukken vuursteen die erin zaten opgesloten, los te krijgen. Resten van houtskool wijzen erop dat de mijnwerkers hun mijngangen met fakkels hebben verlicht. Er zijn zwartberoete kommen van krijtsteen gevonden die wellicht als olielampje hebben dienst gedaan. Niets wijst erop - geen vruchtenpitten of afgeknaagde botjes - dat de mijnwerkers tussen hun werk door hebben gegeten. Daaruit volgt dat zij vermoedelijk in ploegen werkten en boven de grond hun maaltijden gebruikten. Om omhoog te klimmen of om af te dalen hebben zij kennelijk iets als een ladder gehad, wellicht een ingekeepte boomstam of een touw met knopen. De schaal waarop de werkzaamheden verricht zijn en de doelmatigheid weerspiegeld in de schachten en gangen, lijken erop te zijzen dat het hier niet om plaatselijke landbouwers en veetelers ging, die er de tijd voor deze werkzaamheden afnamen, maar dat het een afzonderlijke groep van geheel op deze arbeid ingestelde mensen is geweest, met binnen de groep wellicht nog allerlei verdere specialisaties. Het is mogelijk dat een aantal van hen de vuursteen naar boven bracht, terwijl anderen weer op de afsplijtplaatsen de stenen hebben opgespleten en omgevormd tot grote hoeveelheden gereedschappen, welke kennelijk over hele grote gebieden werden verhandeld. |
De boeren in het tegenwoordige Zuid-Limburg leerden vuursteen tot bijlen te slijpen, waardoor de vraag naar vuursteen van goede kwaliteit sterk toenam. Omdat de hellingen toen praktisch uitgeput waren, schakelde men toen over op diepe mijnbouw, met schachten vanaf het plateau naast het dal en met ondergrondse gangen.
Binnen enkele eeuwen werd een een gebied van 5 ha. volledig uitgemijnd. In totaal moeten er duizenden mijnschachten zijn geweest. Deze waren 10-15 m. diep en 1 m. wijd. Onderin werden zijgangen gemaakt, waardoor er vuursteenmijnen ontstonden. Deze werden tussen 1964 en 1972 een aantal van deze vuursteenmijnen aan een diepgaand onderzoek onderworpen. Naast Rijckholt lagen er in dit gebied nog meer mijnen. De mijnwerkers kropen op handen en voeten door de onderaardse gangen en hakten daar de mooie stukken vuursteen los. Soms verongelukte er wel eens een mijnwerker doordat een gang instortte. Eén van deze vuursteenmijnen lag bij Rijckholt. De werkplaats van de vuursteensmid lag vlak bij de vuursteenmijn. Uit de verse vuursteen werden ter plaatse halfproducten gekapt: ruwe vormen voor bijlen en lange spanen of klingen voor kleine werktuigen. Het exportgebied van het Rijckholt-vuursteen strekte zich over honderden kilometers uit: tot de Rijndelta en Münster in het noorden en tot Frankfurt en Mainz in het zuiden. Hoe de handel precies verliep is moeilijk na te gaan. Men denkt dat het slijpen van bijlen en de fijne bewerking van klingen tot werktuigen door de gebruikers zelf geschiedde. Zij zullen naar de mijnen zijn gekomen om de halfproducten te halen. Ver van de mijnen waren de messen duur. laatst bijgewerkt: 27-12-02 |