488 | Zoogdieren in het Mioceen (23,03 - 5,332 mjg.) | ![]() |
![]() |
![]() |
Tijdlijn |
||
23,3 mjg. | Begin van het Mioceen | |
Xenarthra | ||
Nijlpaarden | ||
18 mjg. | Dryopithecinen | |
15 mjg. | Hominidae | |
Kenyapithecinae | ||
5,332 mjg. | Einde van het Mioceen |
Het Mioceen was een rustige tijd voor de aarde. Weliswaar was het ontstaan van gras een enorme revolutie, maar er vonden geen rampen of kolossale klimaatsveranderingen plaats.
In het Oligoceen waren de eerste graseters ontstaan. Dit waren er niet zo veel, en het waren maar kleine dieren, de hazen bijvoorbeeld. Maar deze kleine verandering zette een kettingreactie in gang. |
![]() |
![]() |
De nieuwe graseters - de voorouders van de Antilopen - waren snelle kuddedieren, veel Hoefdieren die vroeger in het bos leefden hadden stevige poten ontwikkeld om het gras overal te volgen waar het opkwam. In het Mioceen stierven de bladeters uit en werden vervangen door graseters. De grote, robuuste jagers zoals de Mesonychiden (Adrewsarchus) en Creodonten (groep primitieve roofdieren uit het vroeg Eoceen, waartoe de Hyaenodon behoorde), die zich met de bladeters voeden verdwenen ook. |
![]() |
In deze nieuwe wereld ging het om snelheid en bewegelijkheid. Om de snelle hoefdieren achterna te gaan ontstonden een nieuwe groep van snelle, slanke roofdieren: de Carnivora. Dit is de groep roofdieren die we nu kennen, de beren, katten en wolven zijn allemaal Carnivora. Tijdens het Eoceen waren de Carnivora kleine roofdieren die in bomen leefden. Ook voor de dieren die geen gras aten, of op de graseters jaagden had deze groene revolutie consequenties. |
![]() |
Eerst kwamen de voorouders van de Antilopen, de Katachtigen, de Giraffen en de Neushoornachtigen. Bijna elk die dat nu over de Serengeti zwerft, is een relatieve nieuwkomer. Afrika gaf in ruil daarvoor ook wat terug. De apen koloniseerden Eurazië en gedijden er goed. Olifanten en hun verwanten verspreidden zich over de gehele wereld, tot in het zuidelijkste puntje van Patagonië. |
Aan het begin van het langdurige Mioceen was er opnieuw sprake van een ingrijpende klimaatverandering. De aarde warmde weer op en er waren seizoensgebonden klimaatpatronen ontstaan. In veel gebieden op hogere breedten maakte het woud geleidelijk plaats voor grasland en savanne. Gras is ruw, vandaar dat sommige zoogdieren een nieuwe tandformule ontwikkelden. Zo kregen de Paardachtigen sterk aangepaste kiezen voor het eten van gras.
rechts: Phenacodus |
![]() |
![]() |
In 2000 werden in Venezuela de restanten gevonden van een uitgestorven Reuzencavia die de afmetingen had van een koe en meer dan 700 kg moet hebben gewogen. Daarmee was het dier, Phoberomys pattersoni genaamd, ruim tien keer zo zwaar als het grootste moderne knaagdier, de capibara. De onderzoekers groeven een nagenoeg compleet skelet en een gave schedel van het dier op uit de sedimenten van de Urumaco-formatie in een gebied, 400 km ten westen van de hoofdstad Caracas. |
Tot voor kort waren er slechts tand- en botfragmenten gevonden, maar met deze nieuwe vondst is voor het eerst een betrouwbare schatting van de omvang van het dier mogelijk. Het dier leefde tijdens het late Mioceen, 8 miljoen jaar geleden, had relatief fragiele voorpoten, maar zeer robuust uitgevoerde achterpoten. Uit de dikte van die laatste beenderen berekenden de wetenschappers het gewicht van de Phoberomys pattersoni Bij een schatting op basis van de voorpoten zou de reuzencacia uitkomen op een gewicht van 436 kg.
Maar omdat de gewichtsschattingen op basis van de achterpoten over het algemeen het betrouwbaarst zijn, meenden de onderzoekers toch daarvoor te moeten kiezen en kwamen zij uit op 741 kg. Uit analyse van het gebit blijkt dat de reuzencavia een grazer was, die zich voedde met grassen in moerassen en lagunes. Het dier leefden waarschijnlijk deels in het water en deels op het land, net als zijn modernere en veel kleinere neef, de capibara. De reuzencavia had een lange staart, kennelijk om zijn evenwicht te bewaren. Het dier stond recht op zijn poten en moet op een afstand meer op een grazende koe hebben geleken, dan op een uitvergrote cavia. |
![]() |
links: Macrauchenia Van deze bizar ogende dieren weet niemand op welke manier zij verwant zijn aan de andere zoogdieren. De kop bevond zich op drie meter hoogte, de typische slangenneus was handig bij het verzamelen van jong gebladerte. |
Het veranderende klimaat leidde ertoe dat het verspreidingsgebied van de Primaten zich beperkte tot de equatoriale zone. De resterende mensapen werden groter en sterker gespecialiseerd. |
![]() |
laatst bijgewerkt: 21-11-09 |