1300

Europa in het Vroeg Neolithicum 
(7000 - 4200 v. Chr.)

Europa in de Midden-Steentijd (12000 - 6400 v. Chr.)

Klik hier voor het frame van de pagina

Het Neolithicum is de periode waarin er naast bekapte ook geslepen stenen werktuigen voor komen. Dit is tevens de tijd dat de eerste agrarische samenlevingen zich in min of meer vaste nederzettingen vestigen en het eerste aardewerk zijn intrede doet.
Aan de basis van het Europese Neolithicum staan voedselverzamelende leefgemeenschappen in het Nabije Oosten, die op één plaats konden blijven door het oogsten van wilde granen. Daarnaast bedreven zij jacht en visserij. Het feit dat een jaarvoorraad opgeslagen kon worden, o.a. in speciaal daartoe vervaardigd aardewerk, maakte dat zij zich niet langer hoefden te verplaatsen.
Na verloop van tijd waren deze eerste wilde graansoorten zo veranderd, dat men niet alleen oogstte maar ook zaaigraan bewaarde en vervolgens verbouwde op speciaal daartoe bewerkte akkers. In deze gemeenschappen werd ook het eerste gedomesticeerde vee gehouden.
Door de productie van overschotten was er voldoende voedsel, kon de bevolking groeien en ontstond er een niet-productieve elite, zoals priesters en mensen die leiding gaven aan de complexer geworden samenleving.
De bevolkingsgroei moet een belangrijke drijfveer geweest zijn achter de verbreiding van de boerengemeenschappen over onontgonnen gebieden. Want vanuit het kerngebied in het Nabije Oosten verspreidde de agrarische samenleving zich langzaam in alle richtingen.
Er wordt vermoed dat, door het steeds verder invoeren van de landbouw en het ontstaan van dorpen, de bewegingsruimte van de jagers uiteindelijk zo klein was geworden dat men wel over moest gaan op de nieuwe economische levenswijze.
Tussen de ontdekking van de landbouw en de introductie daarvan in onze streken ligt een paar duizend jaar.

In het 7e millennium vestigen zich de eerste bewoners op de eilanden Kreta en Cyprus. Het zijn jagers en vissers, mogelijk afkomstig uit het Midden-Oosten. Aardewerk kennen zij niet, maar het zijn meesters in het bewerken van steen (mensfiguren). Aan het eind van het 7e mill. v. Chr. raakt Cyprus ontvolkt.

Kort na 7000 v. Chr. bereiken groepen boeren, waarschijnlijk vanuit Anatolië, de zuidelijke Balkan. ± 6500 v. Chr. verspreiden zij zich over het oosten van Griekenland, Macedonië en Zuid-Rusland.

In het 6e millennium v. Chr. verspreidden de Balkanboeren zich over Midden- en West-Europa: De eerste Europese boeren (Bandkeramiekcultuur) hadden  een hard en zwaar bestaan. Hoe noordelijker zij kwamen, hoe kouder en natter het klimaat. Het gebied dat zij binnendrongen was nauwelijks begaanbaar door de uitgestrekte wouden. Als na zo'n 8 á 10 jaar de grond was uitgeput moesten een nieuwe woonplaats zoeken. Kenmerkend voor deze boeren was hun aardewerk, voorzien van ingekerfde banden (Bandkeramiek). Zij kwamen ook in contact met de plaatselijke bewoners, de bosjagers, die ook landbouw en veeteelt gingen bedrijven, al bleven jagen en vissen voor hen toch hun voornaamste bestaansmiddel. 

Omstreeks 5300 v. Chr. vestigden zich tijdelijk boeren op de hoger gelegen delen van de Lage landen (Midden-Nederland en Zuid-Limburg). Ze bouwen grote langwerpige boerderijen Tot de vondsten behoren bandkeramiek, maalstenen en vuurstenen gereedschappen.

In de loop van het 5e millennium v. Chr. vestigen zich her en der in Europa kleine boerengemeenschappen. Veeboeren branden hele bossen plat voor nieuwe weidegronden, wat geleid kan hebben tot conflicten. Via het Rhône-dal verspreiden de boeren zich naar het noorden. ± 4500 v. Chr. bereiken zij de Atlantische kust en Het Kanaal en ± 4000 steken zij over naar Zuid-Engeland, Ierland en Zuid-Scandinavië.

Europa in het Midden- en Laat Neolithicum (4200 - 2100 v. Chr.)

laatst bijgewerkt: 12-02-06

colofon