5680 Spanje

Dictatuur, Tweede Republiek en burgeroorlog (1923-1939)

Onder Primo werd Spanje een dictatuur waarin de "Cortes" werd ontbonden, o.a. de persvrijheid werd opgeheven en het bestuur sterk gecentraliseerd werd. Vanaf 1929 nam de weerstand tegen dit regime toe en in januari 1930 trad Primo af en werd opgevolgd door generaal Berenguer. Na de gemeenteraadsverkiezingen van april 1931 kregen alle grote steden een republikeins bestuur en dat was voor Alfons XIII het teken om het land te verlaten waardoor Spanje vrij geruisloos wederom een republiek werd.
Deze zogenaamde Tweede Republiek duurde tot 1939 en opnieuw werd er een grondwet opgesteld, deze keer met een progressief democratisch karakter. President werd Alcalá Zamora en Manuel Azaña van de Acción Republicana werd premier. Belangrijk in deze periode was dat de scheiding van kerk en staat geregeld werd en dat het onderwijs alleen nog door leken gegeven werd. Ook werd Catalonië in 1932 autonomie met een eigen regering gegeven en in 1936 volgde Baskenland. Afschaffing van het grootgrondbezit, de hervorming van het leger en sociale kwesties verliepen traag of werden totaal niet aangepakt. Arbeidersbewegingen vervreemdden zich al snel van de republiek en de logische stakingen en anarchistische revoltes werden bloedig neergeslagen.
De verkiezingen van november 1933 werden gewonnen door rechts, maar de opeenvolgende rechtse regeringen bakten er niet veel van en deze twee jaren werden dan ook de "bieno negro", twee zwarte jaren genoemd. In 1934 volgde een confrontatie tussen arbeidersbewegingen en het leger in Asturië en dat zou de voorbode van de latere burgeroorlog blijken te zijn. Vele duizenden opstandelingen verdwenen in de gevangenis en Catalonië verloor zijn autonomie, nadat het zelf de onafhankelijkheid had uitgeroepen.
Republikeinse en linkse partijen, verenigd in het Volksfront, wonnen de parlementsverkiezingen in februari 1936 en Manuel Azaña werd president. De regering kwam meteen in grote problemen toen de socialisten niet aan de regering wilden deelnemen, en er volgde een zeer onrustige periode met o.a. stakingen en politiek geweld door met name de Falange, een kleine maar sterk groeiende fascistische beweging.
Intussen bereidde rechts zich voor op een staatsgreep. Deze werd door elementen uit het leger ingezet op 17 juli 1936 vanuit Spaans-Marokko. De arbeiders verzetten zich hier fel tegen en de Spaanse Burgeroorlog was een feit. De burgeroorlog eindigde op 1 april 1939 met een overwinning van de "nationalisten" van generaal Francisco Franco Y Bahamonde, die al sinds 1936 de leider was van rebellerende generaals. De trieste balans van de burgeroorlog telde honderdduizenden mensen mishandeld, gedood of gevangen gezet.


Het Spanje van Franco (1939-1975)

Franco was een alleenheerser die gesteund werd door de enige toegestane politieke beweging, de rechtse Falange, en door het leger en de kerk. Het zogenaamde "franquisme" wilde maar een ding: de herleving van het katholieke Spanje in zijn oude glorie en het afzweren van alle krachten en binnenlandse en buitenlandse vijanden die die oude glorie hadden laten verdwijnen. Dit gebeurde niet al te zachtzinnig en trof o.a. Catalanen, Basken en arbeidersbewegingen.
Het sociaal-economisch leven werd beheerst door verticaal georganiseerde syndicaten naar fascistisch-corporatief model, maar veroorzaakte lange tijd armoede, honger, corruptie (zwarte markt), economische stagnatie en cynisme. Economisch bereikte Spanje pas in 1956 weer het peil van 1936. Alle illegale organisaties en ballingen konden het regime niet serieus bedreigen.
In de Tweede Wereldoorlog steunde Franco Duitsland en Italië, aan wie hij zijn overwinning in de Spaanse burgeroorlog mede te danken had. Spanje zelf werd geen oorlogsgebied; wel nam een vrijwilligersleger, de Blauwe Divisie, deel aan de strijd tegen de Sovjet-Unie.
In 1943 al benoemde hij de monarchist Jordana als minister van buitenlandse zaken en in 1947 herstelde hij formeel de monarchie zonder een koning te benoemen. Na 1945 kwam Spanje in een isolement terecht en het Franco-bewind werd door de Verenigde Naties veroordeeld. Pas halverwege de jaren vijftig kwam Spanje uit dit isolement door de toetreding in 1955 tot de Verenigde Naties en in 1959 tot de OEES, de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking, de voorloper van de OESO. Economisch ging het vanaf 1953 weer wat beter door een aantal economische verdragen met de Verenigde Staten. De Spaanse koloniën Marokko, Spaans-Guinea (nu: Equatoriaal Guinee) en Spaans Sahara (nu: Westelijke Sahara) werden in respectievelijk 1956, 1968 en 1975 zonder veel strijd opgegeven. De kleinzoon van Alfons XIII, Juan Carlos de Bourbon, werd in 1969 door Franco tot zijn opvolger aangewezen. Juan Carlos werd zelfs onder toezicht van Franco opgevoed.
In de jaren zestig veranderde de Spaanse samenleving door een toestroom van buitenlands kapitaal, de opkomst van het toerisme en door de Spaanse gastarbeiders die veel geld mee naar huis brachten. Door al deze ontwikkelingen namen industrialisatie en verstedelijking sterk toe en groeide de economie voorspoedig. Door de modernisering werd de invloed van de Falange en het systeem van de syndicaten steeds minder belangrijk.
Ook binnen het regime van Franco werd steeds meer gestreefd naar liberalisering van het systeem. Zo bezette de modernistische rooms-katholieke lekenorganisatie Opus Dei belangrijke economische regeringsposten en kwamen nieuwe oppositiebewegingen opzetten. In Catalonië leefde het nationalisme weer op en in het Baskenland bond een nieuwe bevrijdingsbeweging, de ETA, de gewapende strijd aan met de gevestigde orde. Vele terreuraanslagen zouden volgen en het regime trad zeer hard op tegen de ETA en andere terreurgroepen
In 1973 werd premier Carrero Blanco, de tweede man van het regime achter Franco, gedood bij een aanslag van de ETA, en op 20 november 1975 overleed dictator Franco zelf.