8144

De trekschuit

Verveer en vervoer in de 19e eeuw

De beste manier om te reizen in de 17e, de 18e  en het begin van de 19e eeuw was per trekschuit, ook al deed je veel langer over de reis dan met de postkoets. Een reisje van Rotterdam naar Den Haag, waar de trein nu minder dan een half uur over doet, kostte toen bijna vijf uur. Maar je zat daar gemakkelijk en je kon op de trekschuit rekenen. 
Hij vertrok op tijd en wachtte niet op laatkomers. Als de schuit te laat op de plaats van bestemming aankwam, moest de schipper vaak het reisgeld aan de passagiers terugbetalen.
Langs de trekvaart liep een smal jaagpad. Hierover stapte het paard dat de trekschuit voorttrok door weer en wind.In onze tijd is reizen gerieflijker en sneller. Maar in de 17e eeuw waren de mensen nog niet zo verwend en hadden ze nog niet zo'n haast als wij. 

Als het avontuur van een reis wachtte, maakte men bijtijds zijn afspraak met de klepperman. Met veel kabaal kondigde hij het prille ochtenduur aan. En dan was het een zenuwachtig haasten naar de kade. De man in zijn warme mantel torste de proviandtas en de stoof. De "juffrouw" hield met één hand haar omslagdoek omklemd en met de andere hand papaplu en reistas. "Zo, ook op stap", begroette de schipper zijn eerste passagiers. Hij beloofde een goed weertje en ging samen met de knecht het paard inspannen. 
Goedgehumeurd nam hij wat later de brieven, pakketjes en zendingen met geld in ontvangst die slaperige loopjongens en bedienden hem brachten voor verdere bestemming. Intussen daagden ook de andere vroege reizigers op. 

De torenklok sloeg vijf uur en allen, op de knecht na, begaven zich aan boord. Het paard op het jaagpad zette zich na het luiden van de bel op de afvaartpaal schrap in het zadel. 
De wachters bij de stadspoort hadden inmiddels de grendels weggeschoven en de balken die in de vaart dreven weggehaald. Zoals altijd had de schipper nog wel wat nieuwtjes te vertellen. De groep huiverende passagiers, deels op het achterdek, gaf commentaar. 

Toen de bomen en struiken op de stadswallen langzaam opgingen in de ochtendmist, doken degenen die zich voor wat stuivers méér de weelde veroorloofd hadden, in het roefje (= de kajuit). 

In de 17e eeuw had zelfs de roef, de eerste klas dus, nog geen ruiten. In de zijwanden zaten openingen. Als het regende of hard waaide, sloot men die af met een stuk zeildoek. 

 

De mannen stopten hun eerste pijp en diepten uit hun zakken de tondeldoos of de zwavelstokjes op. Ze vroegen enkele vrouwen in het gezelschapje "op het gepermitteerd" was. Dan bliezen ze met welbehagen dikke rookwolken naar het lage plafond. Een tweetal doorgewinterde reizigers zat spoedig met de dominostenen voor zich uit te schuiven. Een ander gaf door een pak kaarten van het rekje van de schipper te grijpen al meteen te kennen dat hij straks wel met één van de aanwezigen een spelletje kaart wilde spelen. 

Schattend keek hij rond. Er was een buikige oude heer in het zwart. Hij droeg een vierkant pruikje. Een wandelstok en een grauw zakje rustten tussen zijn voeten op de grond. Hij was met twee dochters, van wie er een al een trommel met koekjes voor zich genomen had, waaruit ze verveeld onder haar luifelhoedje met linten begon te knabbelen. De ander maakte zich gereed voor een haakwerkje, dat wel wat op een beurs ging lijken. En dan zat er nog een lange figuur met ros haar en een rode sik. Hij droeg een blauwe bril en gelapte laarzen, en een kanariegeel vest dat tot aan de witte das was toegeknoopt. Zijn uiterlijk en het boek dat hij was gaan lezen, gaven de indruk dat hij een student was. Naast hem had zich een rimpelig vrouwtje teruggetrokken met een klein boekje op haar schoot en haar knooplaarzen op een langzaam warm wordende stoof. Ze deed alsof zij las. Maar de kaars in de blaker stond net even te ver bij haar weg. Stilletjes luisterde zij mee toen de schuitpraatjes loskwamen, de genoeglijke stads- en dorpsroddel, waarmee men de urenlange verveling van de trekschuitreis probeerde tegen te gaan. Immer zoetjes aan ging het, dan brak het lijntje niet. Van Amsterdam over Gouda naar Rotterdam bijvoorbeeld, duurde vijftien uur. Tijdens zo'n eindeloos lijkende tocht waren er in de blauwe walm van het volle roefje heel wat zuchten geslaakt en hadden de vrouwen verscheidene keren de poedertjes geslikt die hun tegen de hoofdpijn waren aanbevolen. Gretig keek men door de beslagen ruitjes naar buiten als er gemeerd werd. Dat kon voor alles zijn. De schipper had zo zijn vriendinnetjes onder de dienstmeiden langs het water bij wie hij "een boodschap moest afleveren". En bij deze moest het bestelde kantje haring even aangebracht worden, bij gene een pakje of een brief aan een familielid. Een paar keer werd er van trekpaard verwisseld. 

Bij een overhaal, waar het schip in een ander water werd getrokken, stapten een paar passagiers van de schuit af om even een frisse neus te halen. Een enkele maal werd er ook aangemeerd bij een herberg. Daar was het meestal gezellig druk. De herbergier schoof een rek met Goudse pijpen en de stoof dichterbij en verscheen al gauw met een grote dampende koffiepot. Passagiers die moesten overstappen informeerden bij hem of hun volgende schuit wel volgens de tijd in de almanak vertrok. Trekschuiten vertrokken immers zelden precies op tijd.

Uit de Camera Obscura van Hildebrand.

Voor zover de trekschuit aanbelangt, heb ik mijn gevoelen reeds half verraden. 't Is waar, men kan er in lezen, domino spelen, dammen en, zo de schipper inkt aan boord heeft en gij een pen hebt medegebracht (want de zijne is tot boven toe zwart) zelfs schrijven; ofschoon op te merken valt dat het tafeltje in de roef daartoe wat te ver van de zitplaats verwijderd is. Maar met dat al: zo gij beweert dat gij er op uw gemak zijt, houd ik u (met uw verlof) voor een mismaakt schepsel, voor een kleine krates, niet hoger dan mijn knie; althans zeker niet voor een kerel van vijf voet zeven duim, als uw onderdanige dienaar. Dan is er iets weeheidaanbrengends in de beweging der schuit, datuw belangrijkst boek vervelend maakt, en uw esprit de jeu verflauwen doet, - maar vooral is er in de trekschuiten een praatgenius van een ellendig soort. De schuitpraatjes bestaan geregeld uit dezelfde ingrediënten en vallen eenstemmig in dezelfde toon. Schuitanekdoten zijn volkomen onverdragelijk; en dan dat afgrijselijk dikwijls herhaald gevraag: 'hoe ver zijn we al, schippertje?' en het eeuwige: 'dat betalen moest je afschaffen' als de man om zijn geld komt! - Veroordeel de passagiers niet te lichtvaardig, zo zij tot zulk een laagte van geest afdalen. Neem zelf een `plaats in `t roefje', en gij zult zien dat gij onwillekeurig even diep kunt zinken.

Zodra men de trekschuit binnenstapt en het deurtje doorgekropen is, en zijn muts opgezet, en zijn hoekje gekozen heeft, is het alsof er vanzelf een geest van bekrompenheid, van kleinheid op ons valt. Zodra dat graf zich over ons sluit, schaamt men zich geen enkele flauwheid meer. Men gevoelt lust om met belangstelling te spreken over het schelen van de klokken, de prijs der levensmiddelen, of al weder het gewichtig vraagpunt te behandelen, of het na het middagmaal beter is te gaan wandelen of wel een dutje te doen. Men heeft behoefte om te zeuren en te talmen over nietigheden. Ja, zozeer beheerst u de oude demon der plaats, dat hij u maar al te dikwijls verleidt, afgezaagde voordelen van een trekschuit op te sommen! Ook zult gij uw reisgenoten altijd belang horen stellen in het getal schuiten en diligences, die op een zelfde dag die weg maken. - De treurige, benauwde indruk, waaraan gij lijdt, wordt nog verergerd door de lectuur van het tarief, door het zien van het koperen blakertje, het driekante blikken kwispedoortje en alle verder klein huisraadje, en van de gewichtige voorzichtigheid waarmee de schipper eerst een sleutel uit zijn zak haalt; ten tweede het laatje van de tafel opensluit; en eindelijk, ten derde, er een lange pijp uitkrijgt.

Ik geloof niet dat iemand ooit één geestige gedachte gehad heeft in een trekschuit. Integendeel: de roef is de ware atmosfeer voor alle mogelijke vooroordelen, de geschikte bewaarplaats van alle verouderde begrippen, de kweekschool van allerlei lelijke, lage gebreken. Daar zijn voorbeelden van mensen, die door te veel in trekschuiten te varen, lafhartig, kruipend, gierig, koppig, en kwelgeesten zijn geworden.

laatst bijgewerkt: 28-02-04

colofon