8168 Hoorn (1600 - 1900)
Hoorn (ca.1300 - 1600)
Olieverfschilderij van Hendrik Cornelisz Vroom uit 1622, voorstellende een gezicht op de stad Hoorn vanaf de zeezijde. De naam van de maker staat op de vlag van het grootste schip.

In de Achterstraat staat nog altijd het gebouw De Doelen, waar vanaf 1615 de Hoornse schutters bijeenkwamen om te vergaderen, te eten en te feesten. Het gebouw bestaat uit drie delen:

  • een pilastergevel uit 1648 waarvan de top verloren is gegaan
  • een gevel van Hendrick de Keyser uit 1615, waarvan de top eveneens verdwenen is
  • een breed gedeelte uit 1778

De natuurstenen entreepoort uit 1615 wordt gekroond door een beeldengroep, die de marteling van de Heilige Sebastiaan voorstelt. Er is een gevelsteen met maar liefst twee eenhoorns.

Scheepsjongens van Bontekoe

Hoorn kan putten uit een rijke zeevaarthistorie, met als hoogtepunt de zestiende en zeventiende eeuw. Hoornse schippers en kooplieden staan in die tijd bekend om hun vindingrijkheid, hun doorzettingsvermogen, hun ondernemingslust en hun slimme koopmanschap. Onder het motto 'de kost gaat voor de baat uit', zijn ze bereid risico's te nemen. Hun avonturen spreken nog altijd tot de verbeelding. Uitgever Jan Jansz Deutel weet de belevenissen die hij uit de mond van de Hoornse schipper Bontekoe optekent zo raak te beschrijven, dat het scheepsjournaal bestseller wordt. Elke scheepsjongen heeft in die tijd twee boeken in zijn scheepskist: de bijbel en het journaal van Bontekoe. Geestelijke bagage voor onderweg. De eerste uitgave verschijnt in 1646, nu al meer dan 350 jaar geleden. 

De menselijke kant van de schipper, zijn angsten, zijn twijfels, zijn onzekerheid, de moeilijke beslissingen die hij moet nemen, maken het boek ook nu nog het lezen waard. Tegenwoordig is de rampreis van Bontekoe vooral bekend door Johan Fabricius' bewerking voor de jeugd: De scheepsjongens van Bontekoe. In Fabricius' boek zijn de scheepsjongens Hajo, Padde en Rolf belangrijker dan de schipper die in het oorspronkelijke Journaal de held is

Als zijn botteliersmaat in het ruim het dagelijkse mutsje brandewijn voor de bemanningsleden aan het tappen is, valt er een kaars om en vliegt de brandewijn in de fik. Onder de vaten met brandewijn liggen vaatjes buskruit. Iedereen gaat als de wiedeweerga aan het blussen. Nou ja, iedereen? Een stuk of veertig bemanningsleden zien de klap al aankomen. Zij strijken stilletjes een sloep en maken dat ze uit de buurt komen. Een klassiek geval van muiterij. Achteraf blijken dit wel de slimste bemanningsleden te zijn, want Bontekoe en de zijnen vliegen met schip en al de lucht in en de schipper is maar wat blij dat hij samen met de enige andere overlevende door de muiters uit het water wordt gevist.

De voorraad proviand raakt al gauw op en na verloop van tijd beginnen de wat ruigere types onder de bemanningsleden hongerig naar de scheepsjongens te kijken. Maar als de nood het hoogst is, is de redding nabij. Er komt land in zicht. Het oppeuzelen van Padde, Hajo en Rolf wordt tot nader order uitgesteld.

Aan land maakt Bontekoe opnieuw angstige ogenblikken mee. Op een gegeven moment wordt hij belaagd door inboorlingen die weinig goeds met hem voorhebben. Het ziet ernaar uit dat Bontekoe en de zijnen in de pan worden gehakt. De schipper meent dit althans op te merken uit het agressieve gedrag van de plaatselijke bevolking. Hij wordt doodsbang, prevelt een gebed en krijgt een ingeving: 'als ik heel hard ga zingen, merken de inboorlingen niet dat ik het bijna in mijn broek doe van angst en laten ze ons misschien met rust'. Zo gedacht, zo gedaan. Bontekoe heft luidkeels een gezang aan. De inboorlingen weten niet hoe ze het hebben. Het helpt: noch Bontekoe, noch zijn bemanningsleden wordt ook maar een haar gekrenkt. De scheepsjongens van Bontekoe zitten nog altijd op de kademuur over het water te turen, vlakbij het Houten Hoofd en de Hoofdtoren…..

Het Claes Stapelhofje aan de noordzijde van het Munnickenveld werd in 1682 gesticht. Het bood huisvesting aan vrouwen. De twee trapgevels horen bij het complex, de toegangspoort uit 1625 is later toegevoegd; die stond tot 1956 bij de afgebroken Latijnse School. De gevelsteen is van hout en beeldt de geschiedenis van Judith en Holofernes uit.
Het hofje is in 1981 gerestaureerd

Sint Pietershof

Oorspronkelijk stond hier het klooster Sint Pieter uit 1457-1458, dat in 1493 werd verwoest door Hoekse huursoldaten. Kerk en klooster werden herbouwd. In 1521 was de herbouw gereed. In 1529 werd er een klokje in de klokkentoren geplaatst, afkomstig van een klokkengieter uit Enkhuizen. In 1572 verlieten de Kruisbroeders het Sint Pietershof nadat de stad de kant van de Prins van Oranje had gekozen.

Aan het Dal staat het Sint Pietershofje met zijn fraaie voorgevel te pronken.  

In 1577 werd het klooster  in gebruik werd genomen als oudemannenhuis. Proveniers of kostkopers (leeftijd tussen 25 en 85 jaar) konden zich inkopen voor bedragen tussen ƒ 300,- en ƒ 5.000,-, afhankelijk van leeftijd, conditie en financiële middelen. Hiervoor kregen zij vrij wonen en 3 maaltijden per dag. De kerk werd gebruikt als pesthuis en later als oefenlokaal voor de schutterij. In 1617 werd een groot deel van het voormalige klooster gesloopt. Het oude mannenhuis werd verbouwd, de galerijen werden gebouwd en het Vierkant werd tucht- en dolhuis met 25 cellen voor zwakzinnigen, criminelen en dronkaards. In 1636 kregen de oude mannen gezelschap van oude vrouwen na sluiting van het Oude Vrouwenhuis in de Wisselstraat. In 1692 werd de kloosterkerk gesloopt en begon bouw van het huidige hoofdgebouw. In 1700 werd een deel van het Vierkant en van het oude gebouw door een grote brand verwoest. In 1752 werd er een 2e klokje in de klokkentoren geplaatst, vervaardigd door klokkengieter Derck te Hoorn.
In 1755 werd begonnen met de bouw van de huidige regentenkamer. De plafondschildering, een allegorische voorstelling van Abundantia, de Romeinse godin van de overvloed en Mercurius, de god van de handel en de dieven, met in de hoeken de symbolen  van Sint Pieter, te weten de Kruisdrager, de haan, Sint Pieter en de sleutels van de hemelpoort, kwam in 1769 gereed. De schildering werd gemaakt door Daniël van Reijnes..De wanden van de regentenkamer werden bekleed met goudleer behang, dwz. kalfsleer bedekt met een laagje zilver dat vernist is. In 1796 verkeerde het Sint Pietershof in financiële problemen. Het had een schuld van ƒ 52.400,-. Er werd surséance van betaling aangevraagd en het oude mannen- en vrouwenhuis werd opgeheven. Proveniers werden uitgekocht en de vrijkomende kamers werden tegen betaling verhuurd; het ameublement en het zilver werden verkocht en alle suppoosten werden op de conciërge na ontslagen. In 1814 nam het Rijk het Vierkant (tucht- en dolhuis) over zonder vergoeding van huur; er ontstonden weer financiële moeilijkheden. Jhr. Mr. Van Akerlaken belastte zich met het beheer. Hij kreeg het Rijk zover om voor het Vierkant met terugwerkende kracht tot 1814 huur te betalen. In 1838 had het Sint Pietershof nog een schuld van ƒ 44.201,67, in 1862 was er een rentegevend kapitaal van ƒ 19.510,-; Het tucht- en dolhuis in het Vierkant werd gesloten. De geestelijk gestoorden kregen een plaats in het nieuwe Meerenberg in Bloemendaal en de cellen kregen vervolgens de bestemming van huis van Arrest, de militaire gevangenis voor het Hoornse garnizoen.

De huidige voorgevel is voorzien van een kleurige eenhoorn en dateert uit 1692. In dat jaar werd de kloosterkerk afgebroken en vervangen door een vleugel met kleine woonruimtes. Behalve de eenhoorn is de voorgevel voorzien van de wapenschilden van een aantal burgemeesters en de regenten van het hof. Aan de zijde van de Spoorstraat bevinden zich het Rozenhofje uit 1901 en een poortje uit 1617 met daarboven een beeld van Sint Petrus.

De statige panden Ramen 1 t/m 3 zijn patriciërshuizen uit het midden van de 18e eeuw en voorzien van rococo-snijwerk op de gevel. Vroeger stond hier de tempel van de Contra Remonstranten. Later was de Kamer Hoorn van de West-Indische Compagnie er gevestigd, gevolgd door een katholieke jongensschool en een missiehuis.

In de 16de eeuw ontwikkelde Hoorn zich tot de voornaamste in- en uitvoerhaven aan de Zuiderzee. Aan deze economische bloeiperiode kwam een einde door de opkomst van Amsterdam. Omstreeks het midden van de eeuw werd de Karperkuil gegraven en steeds werden nieuwe havens aangelegd: eerst de Vollerswaal en in 1609 de Nieuwe Haven. Ook kreeg Hoorn een nieuwe vestingwal. Ook de betekenis van de stad als bestuurscentrum groeide. Voor het Noorderkwartier zetelden er de Gecommitteerde Raden en (bij toerbeurt) het College van de Admiraliteiten. Er waren ook kamers van de Oost-Indische en West-Indische Compagnie. De Nieuwe Oosterpoort werd in 1578 gebouwd. In 1601 is er aan de bovenkant een wachthuisje bijgebouwd.
De vroegrenaissance gevel van het St.-Jansgasthuis is uit 1563. De Waag is van 1609. De drie mooie Bossuhuizen stammen ook uit deze periode. Het gebouw, waarin de Gecommitteerde Raden zetelden, werd in 1632 gebouwd.

In de 17de eeuw werd Hoorn een van de belangrijkste havensteden in Holland en vele belangrijke instellingen vonden in de stad een plaats. De Munt, de Admiraliteit (marine), De Noordsche Compagnie, het Oost-Indisch Huis (1665) en de Geoctroyeerde Westindische Compagnie. In het midden van de 17de eeuw werd een dubbele rij palen in zee geheid. Zo ontstond een buitenhaven die bijna net zo groot was als de hele oude stad. Door het water achter die palen dicht te gooien, ontstonden tussen 1662 en 1668 het Oostereiland en het Vissereiland.

Aan de Bierkade losten schepen uit Hamburg en Bremen hun lading bier. Hier werkten de stadsbierdragers die de vaten naar de handelaren vervoerden. Op de gevel van het pakhuis Londen (huisnummer 2) zitten twee stenen die aan deze werkzaamheden herinneren. De Bierkade telde ook diverse kaaspakhuizen. Sommige zijn verbouwd tot woning, in twee andere (huisnummer 4 en 4a) is sinds 1994 het Museum van de Twintigste Eeuw gehuisvest. Jong en oud krijgen er op aantrekkelijke wijze een nostalgisch beeld van het dagelijks leven na 1900. Er zijn wisselende tentoonstellingen en bovendien biedt het museum onderdak aan de Maquette van Hoorn anno 1650. Andere fraaie pakhuizen zijn Dantzig (huisnummer 8) en De Dageraad uit 1591 (huisnummer 13).

Aan het begin van het Achterom, de straat aan de achterzijde van het Westfries Museum, bevindt zich de typische roze gevel van het voormalige Diaconiehuis uit 1615. Het gebouw heeft twee in de 19e eeuw gepleisterde topgevels, waarvan waarschijnlijk slechts één uit de 17e eeuw dateert. De gevelsteen met de drie egels geeft het wapen van de familie Sonck weer.

Kamer Hoorn van de VOC )1682) In de Muntstraat, genoemd naar de Westfriese Munt die hier tot 1807 heeft gestaan, staat het gebouw van de voormalige Kamer Hoorn van de Verenigde Oost-Indische Compagnie uit 1682.Vroeger stond hier het Sint Catharinaklooster. In de daklijst van het linker deel van het gebouw is het monogram VOC met de H van de kamer Hoorn te zien. Dit gedeelte bevatte de vergaderruimte van de bewindhebbers. Later kwam het gebouw in gebruik als school en als politiebureau. Momenteel wonen en werken er beeldend kunstenaars.

Het Statencollege (1632) Op het plein de Roode Steen staan enkele belangrijke voormalige overheidsgebouwen, de Waag en het Statencollege. Het Statencollege dateert uit 1632 en huisvest nu het Westfries Museum, het historsiche museum van stad en streek. In het gebouw vergaderde enkele malen per jaar het College van Gecommitteerde Raden van West-Friesland en Hollands Noorderkwartier. Het gezelschap logeerde in het Statenlogement aan de Nieuwstraat. In het bovenste gedeelte van de gevel prijkt het wapen van Oranje, terwijl lager het wapen van West-Friesland te zien is. Op de geveltrappen staan de wapens van de zeven steden, elk vastgehouden door een leeuw. De kelders van het gebouw stammen uit de late middeleeuwen, toen op deze plek de proost van West-Friesland, vertegenwoordiger van de bisschop van Utrecht, kantoor hield. Een prachtig voorbeeld van vroeg 18e-eeuwse smeedkunst is het toegangshek tot het klein voorpleintje van het museum. Het hek is in 1729 door J. Uljé vervaardigd.

Aan de Binnenluiendijk, naast de nieuwbouw van de Karperkuil, staat het gebouw waar de West-Indische Compagnie zetelde. De voorgevel uit 1629 "bedekt" een drietal panden dat de Compagnie in dat jaar kocht. Ernaast staat een huis dat nog ouder is, uit 1624. Het is een karakteristiek voorbeeld van een Hollandse koopmanswoning uit de Gouden Eeuw. Sinds 1862 is in het pand de loge West-Friesland van de Vrijmetselaars gevestigd.

Op de hoek van de Slapershaven en het grote Oost staan de Bossuhuizen. Deze drie 17e eeuwse woonhuizen hebben een doorlopend geïllustreerde gevel, waarop versregels en reliëfs in woord en beeld de zeeslag van de West-Friezen en de watergeuzen tegen de Spaansgezinde vloot onder aanvoering van de graaf van Bossu weergeven. Het gevecht in 1573 ging de geschiedenis in als de Slag op de Zuiderzee. Bossu verloor, werd gevangen genomen en heeft drie jaar lang opgesloten gezeten in het Weeshuis aan de Korte Achterstraat.

In de Korte Achterstraat staat op nummer 4 het Protestants Weeshuis uit 1574. Het ingangsportaal dateert uit 1729. Na de Slag op de Zuiderzee in 1573 zat de door de Geuzen verslagen admiraal graaf Maximiliaan van Bossu hier gevangen. Het opschrift op de gedenksteen herinnert aan deze gevangenschap. Het is een afschrift van de tekst boven de vroegere gevangenispoort. Aan de achterzijde ligt een binnenhof, de Weeshuistuin, die is voorzien van een fraaie waterpomp en loden beelden van weeskinderen.

De 16e en 17e eeuw waren voor Hoorn een tijd van welvaart en grote bloei. De stad werd hoofdstad van West-Friesland: de Gecommitteerde Raden van West-Friesland en het Noorder Kwartier zetelden er vanaf de oprichting in 1573 tot aan de oprichting van de Bataafse Republiek in 1795. Ook waren er zogenaamde Kamers van de Verenigde Oost-Indische Compagnie en van de West-Indische Compagnie opgericht. Voor de walvisvangst komt een Noordse Compagnie (1614-1642), ook wel Compagnie van Spitsbergen genoemd. Honderden schepen voeren vanuit Hoorn de zeeën over en ontdekten nieuwe handelsroutes. Op de wereldkaart is te zien hoever de schepen wel kwamen, als je naar het zuidelijkste puntje van Zuid-Amerika kijkt. Dat heet nog altijd Kaap Hoorn. De route langs deze zuidpunt werd ontdekt door de Hoornse ontdekkingsreiziger W.C. Schouten. 

Kaap Hoorn is de meest zuidelijke rotspunt van Zuid-Amerika, waar de Atlantische en de Stille Oceaan elkaar ontmoeten. Het is een eiland met een diameter van ongeveer 7 kilometer en een hoogste punt van 400 meter. Het werd in 1616 ontdekt door de Hoornse schipper Willem Schouten, gezagvoerder op het schip 'De Eendracht'.

De zeeweg rond de kaap en de daar veelvuldig optredende westerstorm zijn symbool geworden van strijd tegen de elementen, doorzettingsvermogen en zeemanschap. Als zodanig heeft Kaap Hoorn internationale faam gekregen.

Willem Cornelisz Schouten is een Hoornse schipper, die in opdracht van de Amsterdamse koopman Isaac Le Maire een ontdekkingsreis onderneemt die drie jaar zal duren. Het is 'Een Reyse rondom de gheheele Aerdkloot', waarbij hij een nieuwe doorvaart naar Indië ontdekt (langs Kaap Hoorn) en onderweg ook nog een eilandengroep van de naam Hoorn voorziet.

De oppermachtige Verenigde Oostindische Compagnie kreeg van de Staten-Generaal het alleenrecht om in het gebied tussen Kaap de Goede Hoop en Straat Magelhaes handel te drijven en zonodig oorlog te voeren om dat recht af te dwingen. Maar natuurlijk zijn er kooplieden die probeerden dit monopolie te omzeilen.

In 1615 onderneemt de Amsterdamse koopman Isaac Le Maire een poging om het monopolie van de V.O.C. te doorbreken. De door hem opgerichte Australische Compagnie rust twee schepen uit, de Eendracht en de Hoorn, om een nieuwe doorvaart te vinden van de Atlantische Oceaan naar de Stille Zuidzee. De twee schepen staan onder bevel van Isaac's zoon Jacob en de ervaren Indiëvaarder Willem Cornelisz Schouten uit Hoorn. Le Maire heeft zijn handelsgenootschap niet zomaar de naam Australische Compagnie gegeven: het is namelijk de bedoeling dat de schepen het onbekende Zuidland, Terra Australis, zullen ontdekken. Australië hebben ze niet gevonden, maar een nieuwe, zuidelijker doorvaart wel: Straat Le Maire, tussen Vuurland en Stateneiland. Op 29 januari 1616 rondt de Eendracht deze zuidkaap van Zuid-Amerika, die door Schouten 'Kaap Hoorn' wordt gedoopt. Het andere schip, de Hoorn, is intussen door brand verloren gegaan. In de Stille Zuidzee ontdekt Schouten bovendien een eilandengroep. Aan deze eilanden, met de inheemse namen Futuna en Alofi, geeft hij de naam 'Hoornse Eilanden'. Ze worden later op zeekaarten van de Engelse admiraliteit als Horne Islands aangeduid. Als de twee ontdekkingsreizigers in Batavia arriveren, worden hun overgebleven schip en goederen door de V.O.C. in beslag genomen. Dat gebeurt op last van de Heren Zeventien, omdat zij 'niet in haren dienst zijn uitgevaren'. Jacob Le Maire en Willem Schouten hebben elk afzonderlijk verslag gedaan van hun bevindingen. Le Maire beschrijft de reis in zijn 'Spieghel der Australische Navigatie', terwijl Schouten in zijn Iournal (scheepsjournaal) heeft opgetekend welke 'Eylanden, vreemde volcken en wonderlicke avontueren hem ontmoet zijn'.

Een van die avonturen is een frontale aanvaring met een zwaardvis, als het schip in de buurt van Sierra Leone vaart. 'De zee was root van het bloet,' meldt de schipper. Het schip werd in Porto Desire op het strand gezet om de schade te inspecteren. 'Wy vonden voor inde boech, ontrent seven voeten onder water, een hoorn int Schip steecken, van heel vast sterck en seer hart been, stack door drie huyden van 't schip heen. Desen hoorn stack ontrent wel een half voet diep int schip, en een kleyne half voet daer buyten, daer hy met groot ghewelt kort afghebroken was, daer over dat monster soo gheweldich hadde ghebloedt.'

Jaarlijks voeren er bovendien schepen vanuit Hoorn naar Indië, in opdracht van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. De eerste multinationale handelsonderneming, zoals de VOC kan worden beschouwd, bracht grote rijkdom. Schepen voeren vanuit de Hoornse havens via het Marsdiep tussen Texel en Den Helder naar Indië en keerden beladen met peper en andere specerijen terug. De namen op de pakhuizen aan de Hoornse havens herinneren nog aan die rijke periode. De drukste handelsroutes lagen dichter bij huis, die voeren kriskras door Europa. In Polen werd bijvoorbeeld voor een zacht prijsje graan gekocht, dat naar Italië getransporteerd werd en daar tegen een dikke winst werd verkocht. Uit Noorwegen werd goedkoop hout gehaald om schepen van te bouwen. Naast handel en scheepvaart werd de landbouw beoefend. De lakenweverij en de goudsmederij bereikten een hoog niveau.

Het Statenlogement is gelegen op de kruising van vijf straten: de Gouw, de Korte Achterstraat, de Muntstraat, de Kerkstraat en de Nieuwsteeg. Het gebouw, met een fraaie dubbele trapgevel uit de periode van de Hollandse renaissance, dateert uit 1613. Het diende tot 1796 als logeeradres voor het College van Gecommitteerde Raden, een gewestelijke regering die was samengesteld uit vertegenwoordigers van de zeven steden van West-Friesland en Hollands Noorderkwartier. De wapens van de zeven steden prijken dan ook op de gevel. In volgorde, van links naar rechts, zijn het de wapens van Medemblik, Edam, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Monnickendam en Purmerend. Op de top van elke trapgevel staat een beeldje van de toenmalige stadhouder, Prins Maurits. Het puntdak met windvaan van de Ceciliakapel is vanuit de Nieuwsteeg, de steeg naast het Statenlogement, net te zien. Dit is het oudste gedeelte van het gebouw, het enige overblijfsel van het middeleeuwse Sint Ceciliënklooster. De kapel is een van de weinige gotische bouwsels in Hoorn. 
Na de hervorming in de 16e eeuw kwamen de kloosters in gebruik bij de overheid. Ook de Ceciliakapel onderging dit lot. In de voormalige kloosterkerk werd een eetzaal gebouwd ten behoeve van de Gecommitteerde Raden. Na de opheffing van dit college in 1796 heeft het Statenlogement tot 1977 dienst gedaan als stadhuis van Hoorn. De eetzaal kwam in gebruik als raadzaal. Nog altijd vinden er huwelijksvoltrekkingen en officiële ontvangsten van het gemeentebestuur plaats.

Voorname huizen op Het Grote Oost

In de voorname huizen aan het Grote Oost, en ook aan het Grote Noord, woonden in de 17e en 18e eeuw de regentenfamilies van Hoorn. Leden van deze welgestelde families van rijke kooplieden, sommige van adellijke afkomst, waren bekleders van hogere overheidsfuncties, zoals burgemeesters, vroedschappen, schout en schepenen, hoogheemraden en dijkgraaf. Een van de bekendste regentenfamilies was de familie van Foreest. Deze familie heeft vanaf 1400 een belangrijke rol gespeeld in Noord-Holland. Jacob van Foreest (1556-1624) was de eerste van Foreest die zich in Hoorn vestigde. Hij was burgemeester van de stad. Na hem hebben in de periode 1650 tot 1800 Dirk, Adriaan, Jacob, Dirk, Nanning, Cornelis, Dirk, Joan en Nanning van Foreest belangrijke functies vervuld in Hoorn en West-Friesland.
Het Foreestenhuis aan het Grote Oost 43 oogt als een ruimte patriciërswoning, maar is in feite ontstaan door samenvoeging van drie bestaande panden en het ervoor plaatsen van één brede gevel in Lodewijk XIV-stijl. Dit gebeurde in 1724. Het traliewerk van het balkon bevat de initialen van de opdrachtgever, Nanning van Foreest. Boven op de gevel staan beelden van Minerva, Mars, Amor en Fides. Het interieur bevat een marmeren gang, rijk stucwerk en fraaie palissanderhouten deuren. De sfeervolle kerkzaal is in gebruik bij de Remonstrantse Gemeente. Rond 1700 werd één van de panden bewoond door Jacob van Foreest. Hij was bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie en een van de voornaamste en rijkste regenten van Hoorn. Uit de bundel met speren blijkt dat hij tevens een van de vier burgemeesters was. Over dochter Agatha is indertijd heel wat afgeroddeld. Zij had het in haar hoofd gehaald om te trouwen met haar huisknecht. Zo iets deed je niet, je hoorde te trouwen met iemand van je eigen stand.

Waterschapshuis
Aan het begin van het Grote Oost staat het Waterschapshuis. Het Waterschapshuis bestaat uit drie panden; de nummers 2, 4 en 6. De nummers 4 en 6 vormen één geheel en zijn gebouwd in 1728 in opdracht van de Hoornse patricier Cornelis van Foreest (1704-1761). Foreest koos deze plek niet voor niets: het Grote Oost stond bekend als één van de voornaamste straten en het was voor Foreest dus een uitstekende plek om zijn status te benadrukken. Foreest behoorde tot de allerrijkste regentenfamilies van Hoorn en stond aan het begin van z'n politieke carriere. Directe aanleiding voor de bouwopdracht was z'n huwelijk in 1728 met Maria Eva van Akerlaken (1705-1736), dochter van de Regent Joan van Akerlaken en Petronella Merens. Het was in die tijd wat men noemt een echt 'society-huwelijk' en Foreest liet dan ook niet na om aan de voorgevel het alliantiewapen van beide families te laten aanbrengen. Tevens liet hij zichzelf en zijn echtgenote portretteren door de schilder Nicolaas Verkolje. Een foto van dit portret hangt in de kamer van de dijkgraaf.

Een bijzonder verhaal is dat van Agatha van Foreest (1733-1801). Geboren als dochter van Nanning van Foreest huwde zij (1752) met haar achterneef Joan van Foreest (1733-1766). Toen zij in verwachting was van haar zevende kind, overleed haar man. Zij was toen 33 jaar. Negen jaar later, 5 juni 1775, hertrouwd ze met Jan Schenk. In de Beemster. Jan Schenk was een eenvoudige boerenjongen die veel jonger was en nog katholiek ook. Daarover is heel wat afgeroddeld. De geschiedenis is in detail beschreven door Betje Wolff uit Midden-Beemster die Agatha goed kende. De familie van Foreest had, zoals zoveel regentenfamilies, een zomerverblijf in de Beemster.

Op de vlucht gebouwd
De 17e en 18e eeuwse gevels hellen voorover ("staan op vlucht"). Dit is niet het gevolg van verzakking, maar is gedaan om de gevels zoveel mogelijk te vrijwaren van indringend regenwater. Op veel van de oude gevels zijn gevelstenen met familiewapens en andere voorstellingen aangebracht. Voor een aantal huizen staan nog waterpompen. Waterleiding is iets uit de 19e eeuw. Voordien had vrijwel ieder huis een eigen waterput met een aker of een pomp, waarmee grondwater of opgeslagen regenwater werd opgepompt. Ook werd vroeger veel licht bier gedronken, omdat het water niet altijd even zuiver was.
Aan de Ramen 4 staat de Lutherse Kerk uit 1769. Naast de kerk is een poortje dat toegang geeft tot de doodlopende Tempelsteeg, aan het eind waarvan eens de kerk van de Remonstranten stond. Het huisje aan de linkerzijde van de kerk is de voormalige kosterij, aan de rechterzijde de voormalige pastorie. Opvallend is dat de pastorie uittorent boven de kerk. Kerk en pastorie zijn uitgevoerd in rococo stijl. De kerk werd in 1922 aan de achterzijde ingekort.

De achttiende eeuw was voor Hoorn een periode van uiterlijke welvaart. Er werden toen nog enige spectaculaire bouwwerken neergezet, maar er brak een tijd aan van armoede en verval. Het bruisende leven van de wereldhandelsstad behoorde tot het verleden. In de Franse tijd werd het bestuur van het land gecentraliseerd. Daardoor verloor Hoorn zijn betekenis als bestuurscentrum. Hoorn dommelde in en werd een slapend stadje aan de Zuiderzee. In het Logement van Gecommitteerde Raden van het Noorderkwartier werd in 1796 het stadhuis gevestigd.

Na het vertrek van de Fransen, in 1813, kwam de achteruitgang tot stilstand. Het was net of de stad zich van de zee afkeerde en het gezicht naar het achterland wendde. Hoorn werd een stad van marktkooplieden en winkeliers; het ging zich toeleggen op de handel in zuivelproducten en landbouwzaden. Meer en meer werd het een marktcentrum voor het West-Friese platteland. Kaas was het voornaamste handelsartikel in het 19e eeuwse Hoorn. Maar ook de goud- en zilversmeden deden goede zaken; die maakten bijvoorbeeld de sieraden voor de prachtige West-Friese boerinnenkostuums. Ook waren er in Hoorn veel zadelmakers en tabaksfabriekjes. Er kwam een militair garnizoen en een gevangenis. En er werden veel scholen gebouwd. Helaas was het ook een tijd waarin veel stedenschoon verloren ging. Zo ging de fraaie Grote Kerk aan het Kerkplein in vlammen op (er werd wel meteen een nieuwe, minder mooie gebouwd) en oude gebouwen, zoals enkele stadspoorten, werden gesloopt omdat men vond dat ze in de weg stonden voor het verkeer. Om dezelfde reden werden er ook grachten gedempt. Want men verwachtte dat er na de aanleg van de spoorweg veel verkeer naar Hoorn zou komen. Maar dat gebeurde pas veel later, in onze eigen tijd, toen er veel Amsterdammers in Hoorn kwamen wonen.

In het laatste kwart van de 19e eeuw begon de stad weer betekenis te winnen, doordat ze een regionaal centrum werd voor handel en zorg. In 1876 werd Stadsschouwburg Het Park gebouwd. De huidige Grote Kerk (hervormd), de (katholieke) kerk van Cyriacus en Franciscus en het station waren laat-19de-eeuwse bouwwerken in neorenaissancevormen. Rond 1900 werden veel oude bouwwerken gerestaureerd of gedeeltelijk herbouwd. Voorbeelden zijn het gebouw van het West-Fries Museum, de Waag en de Nieuwe Oosterpoort.

Onder constructie

colofon