6181 |
Chirurgijns en kwakzalvers |
![]() |
In de middeleeuwen konden mensen, als zij ervaren waren en over kruidenkennis beschikten, kleine kwalen en bijkomende ziekteverschijnselen met succes bestrijden. Maar in evenveel, zo niet meer gevallen, hielpen zij hun patiënten regelrecht de dood in door besmetting met ziektebacillen of aderlating.
Links: De kwakzalver, schilderij van Gerard Dou (1613-1675) |
In de late middeleeuwen kregen de verloskundigen concurrentie van de chirurgijn, de apotheker en de doctor medicinae. Daarnaast opereerden in steden en dorpen legertjes kwakzalvers met hun wondermiddelen. Een chirurgijn was iemand die niet alleen haren knipte en baarden schoor, maar ook bij de zieken geroepen werd. Als iemand ziek was, dacht men vaak dat hij te veel bloed had. Daarom prikte of sneed de chirurgijn de zieke en liet hem flink bloeden. Met besmettelijke ziekten wist men helemaal geen raad. In de 17e eeuw wist zelfs een dokter die aan een universiteit gestudeerd had niets over de bestrijding van ziekten. De dokter droeg een lange, met bont afgezette mantel om zijn patiënten onder de indruk te brengen van zijn geweldige kennis. In zijn spreekkamer sierde een doodshoofd zijn werktafel. Die lag bezaaid met dikke, in leer gebonden boeken. Maar voor het herkennen van een ziekte gebruikte de dokter vaak alleen het urineflesje. |
![]() |
![]() |
De chrirurgijn-barbier hield zich bezig met scheren en knippen, aderlaten, het trekken van tanden en kiezen en de verzorging van zweren en wonden. Bovendien zette hij gebroken benen en armen. Bij iedere afdeling van het leger hoorde zo'n man. Ook in de dorpen en steden woonden chirurgijns. Operaties liet de chirurgijn liever over aan een rondreizend collega, voor het geval dat er iets mis zou gaan. En die kans was zeer groot, want van het menselijk lichaam wist men bijna niets. Men begreep evenmin dat bij een operatie alles heel goed schoon moet zijn. Het kon daarom gebeuren dat een leerjongen een vis schoonmaakte met het mes dat de heelmeester een kwartier later gebruikte bij de behandeling van een zweer.
Een jongen die het vak van chirurgijn-barbier wilde leren, begon zijn opleiding als hij een jaar of tien was. Hij leerde dan eerst knippen en scheren. Later mocht hij de kom ophouden bij het aderlaten, verband aanreiken en helpen bij het zetten van een gebroken arm of been. Als hij volleerd was, moest hij, tenminste in de stad, een examen afleggen voor hij zelfstandig aan het werk mocht. In een dorp was dat niet verplicht. De dorpschirurgijn wist nóg minder van de heelkunst dan zijn collega in de stad. |
Bloed aftappen (aderlaten) was een geliefde methode, vaak in combinatie met sterrenwichelarij. De artsen keken gewichtig in de urine en de "kopsters"veroorzaakte blaren en prikten die open met het argument dat zo de gevaarlijke vloeistoffen uit het lichaam werden getrokken. Het aderlaten en het blaren prikken hadden iets te maken met de leer over de "lichaamsvochten". Die leer was al meer dan 2000 jaar oud, maar men geloofde er nog vast in. De mensen dachten dat hun lichaam vier vochten of vloeistoffen bevatte: bloed, slijm, gele gal en zwarte gal. Die waren met elkaar vermengd. Als in het mengsel storing optrad werd je ziek en moest je naar de chirurgijn. Die opende dan een ader in je arm of been en tapte een hoeveelheid bloed af. Mét dat bloed verdwenen de bedorven vochten uit je lichaam. De mensen dachten ook dat ze 's zomers veel meer bloed hadden dan in de winter. ook dan gingen de mensen soms voor een aderlating naar de chirurgijn, zelfs als ze helemaal niet ziek waren. Voor de genezing gaf een 17e eeuwse dokter eens het volgende recept: "Is iemant van eenen dullen (dolle) hont gebeten, soo sal men daar op stellen paerdemist, in stercken asijn gekoockt, otte gestoote (fijngestampte) swavel met speecksel gemenght, ofte speck met wat sout". |
![]() |
![]() |
Een ander geneesmiddel was gedroogde pad, gekookt in azijn. En als iemand gewond was, schreef de dokter voor "sympathiepoeder" voor. Dat poeder werd niet op de wond gedaan, maar door de dokter op een beetje bloed van de patiënt gestrooid. Als het poeder regelmatig werd ververst, genas de wond vanzelf. Angst en onwetendheid gingen tijdens een pestuitbraak hand in hand, ook bij de geneeskundigen. Tegen de grote plagen, zoals de pest, stonden ook de artsen, die in Montpellier, Bologna of Keulen hadden gestudeerd, machteloos. De patiënt verwachtte een behandeling en de arts was bereid aan die wens te voldoen. Links: Het doktersbezoek, schilderij van Jan Steen, 1679 De dokter is hier een soorts schertsfiguur. Zijn kostuum is ouderwets, voor een dele nog stammend uit de 16e eeuw.
|
![]() |
In dat licht moeten de rituelen gezien worden die tweemaal daags tijdens het bezoek werden herhaald: de koorts opmeten, de pols voelen, de tong bekijken, de kleur van het lichaam inspecteren, naar gezwellen tasten, de urine bezien, de uitwerpselen onderzoeken, de patiënt ondervragen, dan een diagnose stellen, vervolgens ten minste één, maar vaker verscheidene recepten in vaste of vloeibare vorm uitschrijven, een leefregel stellen, de zieke bezweren zich daaraan de houden en de omstanders op het hart drukken daarop toe te zien. Gehele in de geest van Hippocrates verricht de medicus deze handelingen, ook al weet hij dat ze geen enkele zin meer hebben.
laatst bijgewerkt: 20-01-02 |