7163 | Californië, Texas, Nieuw Mexico |
![]() |
![]() |
In 1519 verkende de Spanjaard Alonso de Pineda de kust van Florida tot Mexico. Het gebied werd een Spaanse provincie, maar van kolonisatie was nauwelijks sprake, daar het land kaal en droog was en er een voortdurende bedreiging bestond van de zijde van Indianenstammen. Pas in de 19de eeuw was er sprake van werkelijke veranderingen. In 1821 kreeg de Amerikaanse kolonistenleider Moses Austin een charter van de voorlopige Spaans-Mexicaanse regering om tweehonderd gezinnen naar Texas te halen. In 1825 stelde het inmiddels zelfstandig geworden Mexico het gebied geheel open voor kolonisatie; de Amerikanen stroomden nu toe. Sedert 1830 belemmerde de Mexicaanse regering de immigratie en trachtte zij de slavernij af te schaffen. Dit leidde tot schermutselingen met de kolonisten.
Vóór de komst van de Europeanen werd het gebied Nieuw Mexico alleen bevolkt door Indianenstammen als de Navajo's en Apaches. Rond 1540 trok de Spaanse conquistador Francisco de Coronado door het gebied, tevergeefs op zoek naar grote hoeveelheden goud. Zijn expeditie trok zich twee jaar later terug naar Mexico. In 1595 werd de provincie Santa Fe de Nuevo México gesticht en drie jaar later begon Juan de Oñate met de kolonisatie van het gebied. In 1610 werd de stad Santa Fe gesticht. |
De naam Californië werd voor het eerst gebruikt door de Spaanse schrijver Garci Rodríguez de Montalvo (±1450 - 1504) en staat voor een fictief eiland ten westen van Noord-Amerika in De Montalvo's boek Las sergas de Esplandián, waarvan de eerste druk rond 1496 verscheen. De Montalvo's paradijselijke eiland zou bevolkt worden door Amazonen die onmetelijke rijkdommen bezaten en geregeerd werden door een koningin Califia, waar het eiland naar genoemd was. Hermán Cortes, die een einde maakte aan het Aztekenrijk en de stichter van de kolonie Nieuw-Spanje in het tegenwoordige Mexico, verkende, op zoek naar De Montalvo's legendarische goudrijk, de westkust van Mexico. Hij ontdekte de zuidelijke punt van Neder-Californië en in de veronderstelling het legendarische eiland te hebben gevonden noemde hij dit gebied California. In 1539 zond Cortés de ontdekkingsreiziger Francisco de Ulloa om de kust van Mexico verder te herkennen. De Ulloa stelde vast dat Neder-Californië een schiereiland is. | ![]() |
![]() |
Route die Francisco de Ulloa volgde In 1542 verkende de Spaanse ontdekkingsreiziger Juan Rodríguez Cabrillo (1499 - 1543) de Californische kust tot aan de monding van de Russian River, ten noorden van de Golden Gate. Cabrillo claimde het nieuwe territorium, dat "Alta California" (Spaans voor "Boven-Californië", ter onderscheid met het schiereiland Neder-Californië) werd genoemd, voor Spanje. Alta California omvatte niet alleen de huidige staat Californië maar ook delen van Nevada, Utah, Arizona en Wyoming. In 1579 verkende de Engelse zeerover, piraat, kaper, ontdekkingsreiziger en vice-admiraal Francis Drake (1540 - 1595), die op Spaanse zilverschepen aasde, de Californische kust. Hij claimde al het land ten noorden van de Spaanse nederzettingen voor Engeland en noemde dit Nova Albion. Beide claims werden echter twee eeuwen lang niet gevolgd door verdere kolonisatie of militaire aanwezigheid, omdat inmiddels duidelijk was dat er in Californië geen legendarisch gouden rijk te vinden was. |
Vanaf het midden van de 18e eeuw begonnen de Engelsen en Russen interesse in Alta California te krijgen, vanwege de lucratieve handel in otterhuiden. Dit verontruste de Spanjaarden en in 1769 beval de Spaanse inspecteur-generaal van Nieuw-Spanje, José de Gálvez (1720 - 1787), de kolonisatie en bekering van Alta California door Spaanse troepen en Franciscaanse monniken. De Gálvez zond een expeditie onder leiding van kapitein Gaspar de Portolá (1716 -1784) en de missionaris Junípero Serra (1713 - 1784), die een presidio (fort) en een missiepost bouwen in San Diego. De Portolà's expeditie verkende de San Francisco Bay en bouwde nog een presidio in Monterey, terwijl Serra een expeditie over land naar het noorden leidde. In de daaropvolgende twintig jaar zouden door de inspanningen van de Franciscanen meer dan twintig missieposten, verspreid over Californië, gesticht worden, waaronder Monterey (1775), San Francisco (1776) en Santa Barbara (1782). Er werd een weg aangelegd die de missieposten onderling met elkaar verbond. Deze El Camino Real (de koninklijke weg) is tegenwoordig nog steeds te volgen. De bekering van de inheemse bevolking ging soms gepaard met geweld, maar het bouwland rondom een missie werd tien jaar na de stichting verdeeld over de bekeerde arbeiders van de missie. De Spaanse soldaten zetten meer presidio's op, maar omdat de salarissen vaak niet op tijd uitbetaald werden kwam het vaak tot muiterij, waarvan de bekeerde Indiaanse bevolking het slachtoffer was. Muitende soldaten in Nieuw-Spanje werden bestraft met verbanning naar Alta California, wat het probleem nog erger maakte. Er kwamen dan ook regelmatig opstanden voor onder de Indianen. Uiteindelijk zou geen enkele missiepost financieel onafhankelijk worden en bleek de kolonisatie en bekering van Californië voor Spanje een onrendabele onderneming. |
Gemaakt: 08-07-10 |