5087 |
Bepantsering van het lichaam |
Al in de tijd van ![]() In de 8ste en 9de eeuw draagt men een byrnie. Deze naam blijft een tijd bestaan voor alle andere op hemden gelijkende beschermende kleding. De kunst van de vervaardiging van maliën uit kleine metalen ringetjes "geweven", hemden is nooit verloren gegaan. Uit 773 stamt een beschrijving van de ijzeren koning Karel de Grote die zijn dijen beschermd met ijzeren maliën. De maliën zijn verscheidene eeuwen de belangrijkste bepantsering van de krijgsman. De harnassen van zware en grote metalen platen ontstaan in de 12de eeuw, als men meer bescherming wil tegen wapens met spitse punten, zoals pijlen en hellebaarden. Door deze voortdurende veranderingen bestaat er eigenlijk geen gelijkvormige bewapening op enige tijdstip. Verouderde en aan de nieuwe eisen destijds aangepaste bewapening bestaan naast elkaar. Te meer, omdat ijzer een dure grondstof is en vaan wordt hergebruikt. Ook is er een groot verschil tussen de ridder, meestal van goede komaf, en de eenvoudige (boeren)soldaat. |
De maliënkolder is geen typisch middeleeuwse uitvinding. Reeds de Romeinen kennen de maliënkolder als "lorica hamata". Als de Romeinse macht verbleekt raken deze hemden van ijzeren ringetjes echter niet in onbruik. Maliën komen dan ook in de gehele Middeleeuwen voor. Zo blijkt bijvoorbeeld uit een beschrijving van Karel de Grote uit 773 dat hij bij de intocht in het Italiaanse Pavia maliën draagt: "Toen verscheen de ijzeren koning, gekroond met een ijzeren helm, met mouwen van ijzeren maliën aan zijn armen, zijn bredeborst bedekt door een ijzeren byrnie, een lans met ijzeren punt in zijn linkerhand en zijn rechterhand vrij om zijn onoverwinnelijk zwaard te grijpen. Zijn dijen waren beschermd met ijzeren maliën, hoewel andere mannen gewend zijn deze onbeschermd te laten om gemakkelijker op hun paard te kunnen springen. En zijn benen waren, evenals die van zijn gehele leger, beschermd door ijzeren scheenplaten." Het woord "maliën" is verwant aan het Franse "mailles", het Engelse "mail", het Middeleeuws-italiaanse "maglia" en is afgeleid van het Latijnse woord "macula", hetgeen "net" betekent. |
De voorganger van de maliënkolder is de byrnie. Dit is een eenvoudig tot de knieën reikend hemd dat is bekleed met hoornen of metalen schubben. Deze zijn dakpansgewijs aan het leren onderkleed bevestigd. In de 8ste en 9de eeuw is deze bepantsering nog voldoende. De vervaardiging van dit hemd vergt geen groot vakmanschap van de maker en is derhalve wijd verbreidt. Helaas zijn er geen West-Europese voorbeelden van byrnie's bewaard gebleven, maar op schilderijen kan men hier wel voorbeelden van zien. In de 10de eeuw dragen vooral de Vikingen geschubde byrnie's. Zo langzamerhand komt in de 11de eeuw de benaming hauberk in zwang. Deze term wordt al snel vrij algemeen toegepast. Pas in de 13de eeuw komt in Nederland "maliënkolder" in zwang. Deze term geeft een meer precieze aanduiding van vorm en materiaal. Maliën zijn ijzeren ringetjes en een kolder is volgens Van Dale nog altijd een lederen harnas, een wambuis zonder mouwen dat tot de knieën reikt. In Duitsland praat men dan over een Ringpanzerhemd. |
![]() |
Aangezien bij het ontvangen van een slag het lichaam van de krijgsman niet beschermd is tegen kneuzingen wordt onder de maliënkolder meestal een met wol gewatteerd jak gedragen. Dit kledingstuk noemt men een 'gambeson'. Voor eenvoudige voetsoldaten is de gambeson vaak de enige bescherming die zij genieten. De strijdende elite draagt dikwijls over de maliënkolder nog een extra kledingstuk; de pourpointe genaamd. De pourpointe is een lang linnen gewaad die wordt beschilderd met de heraldische wapens, emblemen en/of spreuken van de drager. Hierdoor is men in de strijd goed herkenbaar. Aan camouflage doen deze kerels niet, men is niet zo bang gezien te worden. |
Vervaardiging van de maliënkolder |
![]() |
De ringen worden door een wapenmeester volgens een bepaald patroon één voor één in elkaar gehaakt en met een klinknageltje vastgezet. Elke ring wordt hierbij verbonden met vier andere ringen en op extra te versterken delen met zes ringen. | ![]() |
Door op sommige plaatsen het aantal ringen te vermeerderen of te verminderen kan de meestersmid het maliënkolder een aan het lichaam aangepaste vorm geven. Ook de benen worden op deze wijze beschermd met een uit maliën "geweefde" broek. Als al deze noeste arbeid is volbracht wordt de maliënkolder in een met houtskool gevulde trommel verhit, zodat er koolstof in de buitenste laag van het ijzer trekt en zo staal vormt. In de 14de eeuw gaat men er toe over om ook ringetjes te gebruiken die uit een plaat gestanst zijn. Deze ringetjes hebben geen naad met klinknageltje en zijn derhalve veel steviger. Maliënkolders die hiermee vervaardigd worden zijn veel beter bestand tegen krachtige stootwapens zoals bijvoorbeeld de hellebaard. | ![]() |
Dit goede idee komt uit het oosten, waar men ook verschillende maten ringen gebruikt oor de diverse plekken op het lichaam. Zware ringen op kwetsbare delen en lichte ringetjes op minder kwetsbare. Hierdoor zijn de oosterse maliënkolders lichter van gewicht en beter aangepast aan het klimaat. Over het voordeel van dat laatste kunnen vooral de Kruisvaarders meepraten. |
De maliënkolder biedt bescherming tegen slagen en houwen van onvriendelijke personen, maar als zij bewapend zijn met wapens met een spitse punt is de geboden bescherming niet afdoende. In de 12de eeuw ziet men zich hierdoor genoodzaakt om de maliënkolder met platen te versterken. De allereerste versterkingsplaten worden gemaakt van in was gekookt leder, het zogenaamde "cuir bouilli". Het op deze wijze verkregen leder is zeer hard. Spoedig gebruikt men echter ook ijzer en uiteindelijk verwerkt men uitsluitend ijzer.Tezelfdertijd versterkt men de maliënkolder met een "cuirie". De cuirie lijkt op een leren vest zonder mouwen. Deze wordt ter bescherming van de borst en de rug over de maliënkolder en onder de pourpointe gedragen. Van deze cuirie wordt later de ijzeren "cuirace", bij ons "kuras", afgeleid. In de 14de eeuw wordt de leren cuirie versterkt met ijzeren platen. |
De toenemende belangstelling voor ijzeren plaatwerk leidt tot een nieuw vakgebied voor de smid. Deze smid is de voorloper van de harnassmid en wordt ter onderscheiding van de gewone smid "platemekere" of "plate-sleger" genoemd. Later wordt dat eenvoudigweg "Plattner".De ijzeren platen worden, zeker als zij ter bescherming van de borst dienen, op een onderlaag van leer gezet. Tegen het eind van de 13de eeuw en in het begin van de 14de eeuw wordt het aantal platen vermeerderd, zodat het bovenlichaam nog beter beschermd wordt. Inmiddels is de bescherming zo zwaar geworden dat alleen ridders ze nog dragen. De voetsoldaten hebben meer voordeel bij lichte soepele maliënkolders. Alhoewel bij hen ook wel versterkende platen worden toegepast. rechts: een smid aan het “weven” |
![]() |
Door de toename van het aantal ijzeren platen, die onderling nog niet met elkaar in verband staan neemt het aantal specialistische smeden enorm toe. Zo vinden we in het begin van de 14de eeuw de helmsmid, knie- en elleboogplater, handschoensmid, de maliënkoldersmid en de Plattner. In de loop van de 14de eeuw neemt de diversiteit in smeden af. De Plattner blijft als enige over en gaat alle ijzeren onderdelen vervaardigen. Hij ontwerpt de scharnierende onderdelen en schouder- en okselbescherming in de tweede helft van de14de eeuw . Vervolgens wordt het borstuk uit een gewelfde plaat ijzer gesmeed, zodat langzamerhand het harnas ontstaat. Een harnas is voor Jan Soldaat niet weggelegd, het gewicht zou hem in de strijd te veel beperken. Voor hem blijft de maliënkolder het meest praktische kledingstuk in het strijdgewoel. Hetgeen niet inhoudt dat hij niet met de mode van de 15de eeuw mee kan doen, zoals de mooie strepen van de maliënkolder hierboven laat zien. links: maliënkolder uit de 15e eeuw laatst bijgewerkt: 02-10-03 |
![]() |