6061 |
Rederijkers |
De rederijkerskamers zijn in het begin van de vijftiende eeuw in Vlaanderen onder Franse invloed uit kerkelijke of geestelijke broederschappen ontstaan. Deze gezelschappen legden zich toe op het schrijven van poëzie en toneelstukken. Ze beoefenden naast lyrische poëzie, onder invloed van hun oorsprong, de godsdienstig-dramatische. In het begin van de vijftiende eeuw heetten de leden "gesellen van der kercke" of "gesellen van der conste", maar ook werden ze aangeduid met de naam van speellieden en kerkelijke koorzangers: "gesellen van den spele". Eerst in het midden van de vijftiende eeuw kwamen de namen "retrosijn", "rhetoricien" en "cameren van rhetorike" in zwang.
Aan het eind van de vijftiende eeuw drongen uit Vlaanderen en Brabant ongeveer tegelijkertijd twee stromingen de noordelijke gewesten binnen: de conste van rhetoriken, die aanhang verwierf onder de gegoede burgerij, en het humanisme, dat de geestelijkheid en over het algemeen de intellectuelen opwekte en aanspoorde tot wetenschappelijke en letterkundige prestaties. De eerste groep bediende zich van de volkstaal, voor een belangrijk deel met Franse woorden doorspekt; de voertaal van het humanisme echter was het Latijn. Van enig contact tussen de stromingen bleek, althans vóór de zeventiende eeuw niets: elk van de richtingen volgde haar eigen weg en wierf haar eigen aanhangers. Hoewel er ook in het Noorden al rederijkerskamers bestonden, sloot hun literatuur toch eerder aan bij de veertiende-eeuwse literatuur uit het Zuiden, zoals blijkt uit Der Minnen Loep van de Hollander Dirc Potter. Na de val van Antwerpen in 1585 werden er in de Noordelijke Nederlanden nog verscheidene kamers opgericht door Vlaamse uitgewekenen. Deze latere kamers ontstonden vaak alleen met het doel zich toe te leggen op toneel- en dichtkunst. Optocht van de rederijkerskamer «De Violieren» in 1539, door Edgard Farasyn (1858-1938). Van op de pui van het oude schepenhuis schouwt de stadsmagistraat de optocht van de rederijkerskamer « De Violieren», die in het Landjuweel te Gent de hoogste prijs behaalde. Achter de trommelaars stapt het bestuur op; de factor toont de gewonnen drinkschaal. Op een berrie worden de zilveren kannen gedragen. Hun landjuwelen, wedstrijden tussen kamers uit vele gewesten, groeiden uit tot feestelijkheden die dagen en soms zelfs weken duurden. De literaire kwaliteit van hun werken liet daarentegen nogal wat te wensen over. Daarvoor waren de rederijkers veel te gefixeerd op de techniek van het dichten. Toch ontstonden er in hun kringen twee meesterwerken, het allegorische toneelstuk Den Spyechel der Salicheyt van Elkerlyc en het mirakelspel Mariken van Nieumeghen. De rederijkers speelden een belangrijke rol in de toenmalige maatschappij en hadden tevens een grote invloed op de ontwikkeling van het huidige Nederlands. Maar hun geliefdheid heeft niet kunnen verhinderen, dat men in de volgende eeuwen voor alles wat met rederijkers te maken had, slechts minachting over had. De rederijkerskamer en haar interne organisatie De kamers waren vrijwel alle op dezelfde manier samengesteld. In principe verschilden alleen de namen waarmee de verschillende functionarissen werden aangeduid: een Prins of Keizer, Hoofdlieden of Dekens, een Factor, een zot, vaak tevens bode, gewone leden, waaronder soms vrouwen. Van verschillende kamers zijn de reglementen bewaard gebleven; daardoor weten we, wat de verplichtingen van de leden waren, en wat verboden was, van geestelijk tot gastronomisch gebied aan toe. Lang bleef, zoals uit die reglementen en uit stadskeuren blijkt, het godsdienstig element van groot belang naast het wereldlijke. De leden van de rederijkerskamers Lange tijd schreven en dichtten de rederijkers - naar de bekende middeleeuwse traditie - zonder dat zij hun namen bekend maakten; het kunstwerk was een gemeenschappelijk product van de betreffende rederijkerskamer en niet van één of enkele personen. Zo komt het dan ook, dat we van de leden van de kamers, van de rederijkers dus, in de gehele vijftiende en de eerste helft van de zestiende eeuw zo goed als niets weten. Pas toen in de Nederlanden het tijdperk van de Renaissance aanbrak, veranderden ook de opvattingen over de functie van het individu. De bekendere rederijkers schuwden zich niet meer hun naam of hun zinsspreuk onder hun werken te vermelden. Vooral de jongere rederijkers die zich in de taal- en kunstopvattingen van hun oudere kunstbroeders niet meer konden vinden, verwierven zo hun bekendheid.
De rederijkers en hun verhouding tot de overheid Hun verhouding tot de overheid, zeker mede onder invloed van hun geestelijk karakter, was niet dezelfde als die van de gewone gilden; ze stonden hoger aangeschreven en genoten vaak stoffelijke voordelen (b.v. vrijdom van bier- en wijnaccijns), die omgekeerd een verplichting schiepen of in stand hielpen houden: door hun vertoningen luister bij te zetten aan intochten van hoge persoonlijkheden of andere feesten. Vandaar ook vaak in de gedichten en toneelstukken de begroeting van de Heren, de dank voor hun aanwezigheid, de hoop, dat het stuk bij hen in de smaak gevallen mag zijn; vandaar dat regeringspersonen vaak lid van de rederijkerskamers waren. Zo was de rederijkerskamer een officieus middel om invloed op de burgerij uit te oefenen. Volgens Hooft is de rhetorica dan ook een "zoorte van zang, die, mits d'overigheit de maat sla, van geenen geringen dienst is om de gemoederen der meenighte te mennen". En bij ongewenste invloed grepen de Heren in; dit bewijzen de vele plakkaten tegen rederijkers uitgevaardigd in verband met de Hervorming. De invloed van de rederijkers op het maatschappelijke en geestelijke leven, en met name hun aandeel aan de Hervorming is niet licht te onderschatten. Vooral in de zestiende eeuw, het tijdperk van hun bloei, waren zij een factor waarmee kerk en staat beide rekening hadden te houden. In de loop der jaren waren hun macht en hun bezittingen gestadig toegenomen; overal genoten ze de bescherming van de overheid, en op hoogtijdagen en ommegangen verleenden ze een luister, die geen ander gilde in dezelfde mate kon aanbieden. De pracht van hun vertoningen, de humor en de ernst van hun spelen, hun vrijmoedige kritiek op kerk en maatschappij maakten hen gezien bij het volk, bij de magistraat, die hen op het stadhuis, zo goed als bij de burgerij, die hen op het marktplein zag spelen. De rederijkersfeesten vormden een band tussen gildebroeders van de verst-verwijderde plaatsen als geen ander gilde bezat en maakten hen tot leden van één grote, wijdverbreide nationale organisatie. Voor de rederijkers was de kunst in vele gevallen, vooral in de zestiende eeuw, middel, geen doel. Hun spelen van sinne hadden dikwijls geen andere strekking dan het volk te onderwijzen en te stichten, en de aandacht te richten op maatschappelijke of kerkelijke misstanden. De ontevredenheid over de ongebonden levenswijze van sommige priesters en de grote staat, die de kanunniken voerden, het gemor over de misbruiken, waartoe de aflaathandel aanleiding gaf, verschil van inzicht met de leer der kerk over het leerpunt der goede werken, elke uiting van misnoegen en kritiek kon in hun spel onder woorden worden gebracht. Gemaakt: 12-10-05 |