In de 14e eeuw was er zelfs een vrij drukke handel in vis ontstaan. Men handelde in zoetwatervis, als ook in zeevis, zoals schelvis, kabeljauw en vooral haring. De vangst van vis kwam echter pas goed op gang na omstreeks 1400. Langs de Hollandse kust lag een hele rij vissersdorpen. De vissers waagden zich ver de Noordzee op om haring te vangen in kleine scheepjes. Op de Oostzee werd ook veel op haring gevist. Daar werd de haring gekaakt. Dat wil zeggen dat de ingewanden die de vis doen bederven werden weggehaald. De haring werd daarna ingezouten. Zo blijft de haring wel lang goed. Maar de vissers op de Noordzee konden dat niet, want hun schepen waren te klein. Ze zouden zakken zout mee moeten nemen en tonnen om de haring in te doen. En mannen om de haring te kaken. Maar toen bleef om onbekende oorzaak de haring weg uit de Oostzee weg. De haringen kwamen niet verder dan de Noordzee. En zoveel dat de Noordzeevissers handen tekort kwamen. De oplossing was: grotere schepen bouwen en de haring op zee kaken. En zo gebeurde het ook. De haring moesten de vissers echter weer gauw zien kwijt te raken, want de haring was snel bedorven. Ze voeren met hun kleine scheepjes tot aan de kust van Schotland en vechten op leven en dood om de beste vangplaatsen. Terug in Scheveningen of Katwijk was de haring nog wel eetbaar, maar toch al te ver heen om nog gezouten of gerookt te worden. Ze kon nog wel verkocht worden, maar er was haast bij. De schippers mochten dan ook overal snel doorvaren naar hun plaats van bestemming, maar mochten blij zijn als de visboeren in Arnhem en Nijmegen hun lading nog wel wilden hebben. De volle haringbuizen voeren naar Den Briel, de plaats waar alle gevangen haring werd verkocht op de visafslag. Daar kwamen de grote handelaars uit de omliggende landen. Vooral uit Deventer, waar de haring werd doorverhandeld naar Duitsland. 's Winters werd er niet op haring gevist, maar op platvis. In het voorjaar vervoerden de vissers menig vrachtje voor de grote kooplui.
laatst bijgewerkt: 03-12-03
colofon
|