6179

Visserij

De visserij heeft in ons land altijd een grote rol gespeeld bij de voedselvoorziening. (zie ook: De tijd van de bosjagers (7000 - 2800 v. Chr.)) De zeevisserij op haring en kabeljauw begon zelfs a; rond het jaar 1000. De zeevisserij werd al snel op grote schaal toegepast, wat is gebleken uit een nauwkeurige analyse van visresten op tal van archeologische vindplaatsen in Engeland. Opvallend is dat  vindplaatsen uit de zevende tot en met de tiende eeuw uitsluitend zoetwatervissen bevatten en vissen die in zoet en zout water leven, zoals zalm, spiering en paling. Vanaf de elfde eeuw domineert juist zeevis. Dankzij het grote aantal vindplaatsen kon nauwkeurig worden bepaald wanneer de vissers zee kozen:tussen 975 en 1050 in York, rond het jaar 1000 in Northampton en in 1070 in Londen  Rond het jaar 1000 was er zelfs sprake van een revolutionaire uitbreiding. Uit historische bronnen is de haring- en kabeljauwvisserij pas bekend in de twaalfde eeuw. De snelle expansie had niet te maken met de opwarming van het klimaat tijdens de middeleeuw. Zeevis als kabeljauw en haring houden meer van koud water en in de middeleeuwen nam hun aantal dan ook eerder af. De belangrijkste oorzaak van de toename van de zeevisserij had echter te maken met het verval van het zoetwatervisbestand door intensievere landbouw, de vele molendammen die in de rivieren werden gelegd en de watervervuiling door de groeiende bevolking in die tijd. Verder speelde de groeiende behoefte aan eiwitten voor de groeiende bevolking mee. Ook wordt als reden voor het een groeiende vraag naar vis genoemd de toename van het religieus geïnspireerde vasten. In de vastenperiodes (de belangrijkste is de veertigdagentijd voor Pasen) mag geen vis worden gegeten, maar wel vis. (bron: NRC Handelsblad 4 december 2004)
Links: het vissersdorp Scheveningen, geschilderd door Hendrik Willem Mesdag
In de 14e eeuw was er zelfs een vrij drukke handel in vis ontstaan. Men handelde in zoetwatervis, als ook in zeevis, zoals schelvis, kabeljauw en vooral haring. De vangst van vis kwam echter pas goed op gang na omstreeks 1400. Langs de Hollandse kust lag een hele rij vissersdorpen. De vissers waagden zich ver de Noordzee op om haring te vangen in kleine scheepjes. Op de Oostzee werd ook veel op haring gevist. Daar werd de haring gekaakt. Dat wil zeggen dat de ingewanden die de vis doen bederven werden weggehaald. De haring werd daarna ingezouten. Zo blijft de haring wel lang goed. Maar de vissers op de Noordzee konden dat niet, want hun schepen waren te klein. Ze zouden zakken zout mee moeten nemen en tonnen om de haring in te doen. En mannen om de haring te kaken. Maar toen bleef om onbekende oorzaak de haring weg uit de Oostzee weg. De haringen kwamen niet verder dan de Noordzee. En zoveel dat de Noordzeevissers handen tekort kwamen. De oplossing was: grotere schepen bouwen en de haring op zee kaken. En zo gebeurde het ook. De haring moesten de vissers echter weer gauw zien kwijt te raken, want de haring was snel bedorven. Ze voeren met hun kleine scheepjes tot aan de kust van Schotland en vechten op leven en dood om de beste vangplaatsen. Terug in Scheveningen of Katwijk was de haring nog wel eetbaar, maar toch al te ver heen om nog gezouten of gerookt te worden. Ze kon nog wel verkocht worden, maar er was haast bij. De schippers mochten dan ook overal snel doorvaren naar hun plaats van bestemming, maar mochten blij zijn als de visboeren in Arnhem en Nijmegen hun lading nog wel wilden hebben. De volle haringbuizen voeren naar Den Briel, de plaats waar alle gevangen haring werd verkocht op de visafslag. Daar kwamen de grote handelaars uit de omliggende landen. Vooral uit Deventer, waar de haring werd doorverhandeld naar Duitsland. 's Winters werd er niet op haring gevist, maar op platvis. In het voorjaar vervoerden de vissers menig vrachtje voor de grote kooplui.

laatst bijgewerkt: 03-12-03

colofon