821 | Vondsten van de Homo Erectus (Javamens) |
![]() |
![]() |
Tijdens het Oud-Paleolithicum (3) (750.000 - 250.000 jaar geleden) was het eilandengebied van Oost-Indië nog verbonden met het huidige vasteland van Azië. In deze periode gingen grote delen van de aarde schuil onder een ijsmassief. De eerste mensen zouden tijdens het Pleistoceen op aarde verschijnen. Dankzij de vondsten van fossiele resten bij Trinil en Sangiran op Java weten we dat ca. 600.000 jaar geleden primitieve mensen geleefd hebben. Ze worden aangeduid met Javamens en worden gerekend tot de Homo Erectus. Java en de andere eilanden waren toen met landbruggen met het vasteland van Azië verbonden. Zo heeft de Homo Erectus zich naar deze streken kunnen verspreiden.
Bij Trinil, aan de oever van de Solo-rivier, op het Indonesische eiland Java vond de Nederlandse anatoom Eugene Dubois in 1891 een schedeldakje, een kies en een jaar later een compleet dijbeen. |
![]() |
![]() |
Eugène Dubois werd in 1858 geboren in het Limburgse Eijsden. Als kind zwierf hij rond op de Pietersberg op zoek naar fossielen. Hij studeerde medicijnen in Amsterdam met een voorkeur voor anatomie. De geschriften van Darwin (On the Origin of Species, 1859) over de afstamming van de mens en de ontdekking van de Neanderthaler in Europa (1856) simuleerden zijn interesse voor de paleotologie. Dubois vertrok in 1887 als officier van gezondheid van het Koninklijk-Indisch Leger naar Sumatra. In zijn vrije tijd doorzocht hij grotten op fossiele resten. Toek op Java de zogenaamde Wadjak schedel werd gevonden, trok Dubois naar dat eiland en zette daar zijn speurtocht voort. Als eerste wetenschapper zocht hij ook buiten de grotten naar menselijke resten. In 1891 vond hij in de oeverwand van de Solorivier bij het dorpje Trinil een kies en een schedelkapje. Ze leken toe te behoren aan een grote aap. Een jaar later vond Dubois echter in dezelfde vindplaats een dijbeen, waarvan de eigenaar duidelijk rechtop had gelopen. Hij concludeerde dat deze resten afkomstig waren van de "missing link" tussen apen en mensen. Deze fossielen behoorden volgens hem toe aan een rechtopgaande aapachtige mens en gaf het daarom de naam "Pithecanthropus Erectus" wat "rechtoplopende aapmens" betekent. De ouderdom van de fossielen bij Trinil zijn geschat op een miljoen jaar.
|
Het schedeldakje was inderdaad primitief: er waren zware bogen boven de ogen; de schedel was tamelijk afgeplat en hoekig aan het achterhoofd. Over het midden van de schedel liep een kam van been. Aan het eind van zijn epedities in Azië keerde Dubois terug naar Nederland met 40.000 objecten, verpakt in 400 kisten, een scheepsruim vol. Daar kreeg hij echter niet de erkenning waar hij op had gehoopt. Zijn opzienbarende ontdekking werd in wetenschappelijke kringen omstreden. Sommige geleerden meenden dat de schedel behoorde aan een primitieve mens, maar geen aapachtige mens. Anderen vonden dat de schedel meer leek op die van een fossiele mensaap, een reusachtige prehistorische gibbon. Het dijbeen dat Dubois niet ver van het schedeldak had gevonden, was volgens sommige antropologen te modern om bij de schedel te horen. Anderen meenden dat de fossielen afkomstig waren van een misvormde. Ook waren er mensen die uit godsdienstig oogpunt Dubois bekritiseerden. Dubois raakte door deze kritiek steeds meer gedesillusioneerd en verborg tegen het einde van zijn leven de fossielen in zijn woning. | ![]() |
De Homo Erectus was op Java nooit verder gekomen dan het vervaardigen van kleine krabbertjes. De breuk was heel duidelijk. De vuistbijlen en choppers die aan de Pithecantropus Erectus werden toegeschreven, bleken van de Homo Sapiens te zijn geweest. Dat vroegere antropologen dat anders zagen is begrijpelijk. In Europa en Afrika waren de vuistbijlen en choppers wél voor een deel door de Homo Erectus vervaardigd. Op Java was daarvoor geen enkele aanwijzing. Integendeel: in tegenstelling tot, aan de hand van geologische gegevens kan elke vuistbijlvondst op het eiland "jong" worden genoemd, d.w.z.: de tweede helft van het Boven-Pleistoceen (± 50 - 10.000 jaar geleden). |
In Sangiran vond in 1936 de Duitse geoloog G.H.R von Koenigswald een onderkaak en een jaar later een schedel die beter bewaard was dan het exemplaar dat Dubois had gevonden bij Trinil. Deze onderkaak en de jeugdige schedel die in hetzelfde jaar bij Modjokerto was gevonden werden niet onder de naam Pithecanthropus Erectus geplaatst, maar kregen verschillende soortnamen, zoals Meganthropus palaeo-javanicus, omdat ze gevonden waren in afzettingen die ouder waren dan de vindplaats van Trinil. Vanaf de hervatting van het werk in 1963 zijn er meerdere fossielen ontdekt, maar helaas geen botten van ledematen. In 1994 publiceerden de onderzoekers Swisher en Curtis, beiden verbonden aan het Institute of Human Origins (Berkeley) een onderzoek waarbij men uitkwam op een veel oudere datering: voor Modjokerto 1,8 miljoen en voor Sangiran 1,6 miljoen jaar. Opschudding volgde, want deze resultaten zetten grote vraagtekens achter de veronderstelling dat de Homo Erectus ca. 1,8 miljoen jaar geleden in Afrika zou zijn ontstaan en rond 1 miljoen jaar geleden terug zijn eerste stappen buiten dit continent heeft gezet. Nader onderzoek heeft echter uitgewezen dat Swisher en Curtis de verkeerde aardlagen hadden onderzocht en gedateerd. | ![]() |
In Sangiran zijn ook stenen werktuigen gevonden. Het is niet zeker, maar men neemt aan dat ze uit dezelfde laag komen als de hominiden. De meeste werktuigen zijn kleine stenen die sporen vertonen van het slijpen en rollen in het water van een rivier. | ![]() |
Pekingmens China werd ca. 500.000 - 250.000 jaar geleden bewoond door de Aziatische Homo Erectus (Pekingmens), waarvan in 1928 in de grotten bij Choukoutien (= Heuvel van de drakenbeenderen), 60 km. ten zuidwesten van Peking, fossiele resten zijn gevonden. Deze menselijke fossielen waren 500 - 250.000 jaar oud. rechts: schedel van de "Pekingmens" |
![]() |
Gemaakt: 22-03-06; laatst bijgewerkt: 15-07-08 |