191

Mosdiertjes (Bryozoa)

  Bilateria Eucoelomata Schizocoela (Oermondigen) Lophotrochozoa

Mosdiertjes zijn, net als veel ongewervelde en kleine dieren lange tijd, en voor het grote publiek vaak nog steeds, onbekende en dus onbegrepen levensvormen. In de achttiende eeuw werden ze door Linnaeus met veel andere dieren onder de Zoophyten of Plantdieren gerekend. In het begin van de negentiende eeuw was men al nauwkeuriger en beschouwde ze als poliepen. Poliepen waren destijds diertjes met tentakeltjes die leefden in een kalk-, hoorn- of vlezig omhulsel. Het was de Blainville, die in 1820 ontdekte dat er onder de poliepen diertjes waren met een mond en een anus, terwijl er ook waren die maar één lichaamsopening hadden. Dit onderscheid leidde ertoe dat verschillende auteurs onafhankelijk van elkaar in de jaren erna namen aan de beide groepen gaven. Zo noemde Thompson in 1830 de poliepen met mond en anus Polyzoa, terwijl Ehrenberg in 1831 ze Bryozoa doopte. De beestjes met maar één opening noemde hij Anthozoa. Hiertoe rekenen we wat we tegenwoordig zeeanemonen en koralen noemen. De werken van Ehrenberg zijn beroemder geworden dan die van Thompson en dus is de naam Bryozoa meer ingeburgerd.
Verder onderscheid binnen de Bryozoa werd in het midden van de negentiende eeuw gemaakt, toen Nietsche in 1869 inzag dat de anus bij een deel van de mosdiertjes binnen de krans van tentakels zit (entoprocten), terwijl bij de rest het darmstelsel buiten die krans eindigt (ectoprocten). Dit verschil bleek zo erg van wezenlijk belang te zijn dat vanaf toen slechts de Ectoprocten als ware mosdiertjes gezien worden. Endoprocta en Ectoprocta (echte mosdiertjes) vormen nu afzonderlijke stammen van het dierenrijk.

Er bestaan zo'n 4000 soorten Mosdiertjes. De meeste leven in zee, maar enkele komen voor in zoet water. In zee bedekken zij bijna elk vast voorwerp van de oppervlakte van rotsen en zeewieren tot scheepsrompen en wrakken op de zeebodem, maar er bestaan ook die vrij in het water zweven. Gewoonlijk vormen zij kolonies en bedekken zo stenen, schelpen en zeewieren als met een korst, maar sommige van hen groeien hoog op tot vertakte en waaiervormige kolonies en zien er uit als koralen. Als ze zich vasthechten dan kunnen ze netwerken vormen of complete overkorstingen. 

Ook kunnen ze als takken of als waaiervormige netten vanaf de ondergrond opgroeien. Vele zijn wit of licht van kleur en de soorten die kiezelstenen en zeewieren bedekken zijn meestal klein en ragdun, ofschoon ze soms verschillende vierkante meters rotsoppervlak bedekken. Omdat Mosdiertjes vaak kolonies vormen worden ze ook wel Polyzoa (vele diertjes) genoemd, maar meer algemeen is de naam Bryozoa.
Mosdiertjes vormen kolonies, iedere kolonie bestaat uit een aantal kleine kamers als dozen, waar in ieder een polypied, een soort poliep leeft. Kleine kolonies bestaan uit een tiental polypieden, grote uit honderden of duizenden. Soms kan een enkele kolonie wel miljoenen polypieden bevatten. Op het eerste gezicht lijken de polypieden op de poliepen van koralen, alleen zijn ze kleiner. In bouw verschillen ze echter aanzienlijk/, vandaar dat ze polypieden genoemd worden om hen te onderscheiden van de echte poliepen.  Ieder heeft een krans van van 8 - 100 of meer trilhaartentakels rond de mond om microscopisch kleine planten en dieren uit het water te zeven, waarmee de polypied zich voedt. 
De anatomie van iedere polypied is zeer eenvoudig, want er zijn géén speciale organen voor de ademhaling en de uitscheiding en er zijn geen bloedvaten. De mond voert naar een eenvoudig U-vormig darmkanaal. Ook zijn zij in het bezit van een zenuwstelsel en enkele eenvoudige spieren. De wanden van de kamers van sommige mariene mosdiertjes zijn aan de kanten rond de opening voorzien van lange of korte stekels. De kamer of door is zelden groter dan 0,5 mm in doorsnede en hij kan buisvormig, ovaal, vierkant of zelfs vaasvormig zijn. De wanden van de kamer zijn meestal hoornachtig, maar vaak hebben zij een dikke binnenste laag van calciumcarbonaat. Aam één kant van iedere kamer bevindt zich een opening, waardoor de tentakels en het voorste deel van het lichaam naar buiten gestoken kunnen worden.
  De diertjes kunnen in kolonie-verband riffen vormen; de zogenaamde "levende stenen". De Vleet behandelt vijf soorten: de zeevinger, de levende stenen, de zeevitrage, het bladachtig hoornwier en de harige vliescelpoliep. Alle diertjes in een kolonie werken samen en staan met elkaar in verbinding. Sommige nemen een speciale taak op zich zoals de verdediging, voedselzeven of reproductie. De diertjes kunnen zich ongeslachtelijk voortplanten door zich te delen en gewoon een nieuw kamertje aan de rand van de kolonie erbij te bouwen. Ze kunnen zich echter ook geslachtelijk voortplanten.  
De Ectoprocta worden verdeeld in twee Klassen: Gymnolaemata (Geslachten: Bugula, Flustra, Membranipora) en Phylactolaemata (Geslachten: Cristatella (rchts), Fredericella, Pectinatella, Plumatella).
Gemaakt 12-06-03; Laatst bijgewerkt: 12-06-03

colofon